3.2 Waarvoor zou je sparen?

Hoofdstuk 3
3.1: Hoe betaal je?
3.2: Wat levert sparen op?
3.3: Geld lenen kost geld!
3.4: Wat is verzekeren?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3
3.1: Hoe betaal je?
3.2: Wat levert sparen op?
3.3: Geld lenen kost geld!
3.4: Wat is verzekeren?

Slide 1 - Slide

Wat is indirecte ruil?
A
Je ruilt goederen of diensten tegen goederen of diensten
B
het lenen van geld
C
het op elkaar afstemmen van inkomsten en uitgaven
D
je ruilt goederen of diensten tegen geld

Slide 2 - Quiz

Peter zet, in ruil voor een warme maaltijd, IKEA-meubels in elkaar voor Wilma. Is dit directe of indirecte ruil?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 3 - Quiz

Je gebruikt geld op drie manieren. ​
Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld:​
als.....................wanneer je iets koopt
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel

Slide 4 - Quiz

Peter vergelijkt broeken online. Dezelfde broek is bij de ene winkel € 25,- goedkoper dan bij de andere winkel.
Welke geldfunctie herken je?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 5 - Quiz

Wat is een saldo
A
een sprong op de trampoline
B
Het tekort op jouw bankrekening
C
Het bedrag op jouw bankrekening
D
De rente die je krijgt van jouw bank

Slide 6 - Quiz

Als je een positief saldo hebt, dan heb je een ___ saldo op je rekening.
A
Tekort
B
Tegoed

Slide 7 - Quiz

Elektronisch betalen doe je met:
A
een geldautomaat
B
contant geld
C
een PIN pas
D
een betaalautomaat

Slide 8 - Quiz

Wat is een voordeel van elektronisch betalen?
A
je maakt snel fouten
B
je kan daarmee sparen
C
het is veilig
D
het kan snel gestolen worden

Slide 9 - Quiz

Lesdoelen 3.2
  • Je weet welke spaarmotieven je kunt hebben
  • Je kent verschillende soorten spaarrekeningen
  • Je kunt de rente over één of meerdere jaren berekenen
  • Je kunt de rente over één of meerdere maanden berekenen

Slide 10 - Slide

spaarmotieven/ redenen om te sparen

Slide 11 - Slide

Aan de slag!


Lezen:  blauwe teksten (blz. 74) 
Maken:  Opdr. 1, t/m 4
(blz. 74)



Slide 12 - Slide

Soorten spaarrekeningen
Gewone spaarrekening
Spaardeposito
Variabele rente
Vaste rente
Rente kan veranderen
Rente kan niet veranderen

Slide 13 - Slide

Aan de slag!

Basis:
Lezen:  blauwe teksten (blz. 75) 
Maken: Opdr. 5 t/m 6
(blz. 75)



Slide 14 - Slide

Rekenen
Rekenen met procenten

Als je spaart krijg je vaak een % rente.
Bijvoorbeeld 2% van 300 euro
Reken je zo uit:    300 :100  x2 = 6 euro rente


Slide 15 - Slide

Rekenen met rente
Er staat 600 euro op een spaarrekening tegen 4% rente.

Hoeveel rente ontvang je na 1 jaar?


Slide 16 - Slide

Aan de slag!

Basis:
Lezen:  blauwe teksten (blz. 76) 
Maken: Opdr. 7 t/m 9
(blz. 76)



Slide 17 - Slide

Rente berekenen
Spaarbedrag : 100 x rentepercentage = rente per jaar

Rente per jaar : 12 x aantal maanden = rente gedurende een deel van het jaar

Slide 18 - Slide

Aan de slag!

Basis:
Lezen:  blauwe teksten (blz. 77) 
Maken: Opdr. 10 t/m 11
(blz. 77)



Slide 19 - Slide

einde
einde

Slide 20 - Slide