Economie 15-10 test

Economie
Paragraaf 3.3 we gaan ondernemen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Economie
Paragraaf 3.3 we gaan ondernemen

Slide 1 - Slide

Ondernemer
Iemand die een eigen bedrijf heeft

Slide 2 - Slide

Afzet
Het aantal verkochte producten

Op school verkoopt de catering 200 broodjes op een dag.
De afzet is dan 200 stuks.

Slide 3 - Slide

Omzet
Afzet x verkoopprijs

Het bedrag dat een ondernemer aan het einde van de dag in zijn kassa heeft.

Slide 4 - Slide

Omzet
Afzet x verkoopprijs

Bij de catering zijn 200 broodjes verkocht voor €2 per stuk.
Wat is de omzet?

Slide 5 - Slide

Hoe noem je het totaal aantal verkochte producten?
A
omzet
B
afzet
C
brutowinst
D
nettowinst

Slide 6 - Quiz

Hoe noem je het geldbedrag dat er bij een ondernemer binnen komt in een bepaalde periode?
A
Nettowinst
B
Brutowinst
C
Omzet
D
Afzet

Slide 7 - Quiz

In een kledingwinkel worden 5 broeken verkocht voor €20 per stuk. Wat is de afzet?

Slide 8 - Open question

In een kledingwinkel worden 5 broeken verkocht voor €20 per stuk. Wat is de omzet?

Slide 9 - Open question

inkoopprijs
De producten die een bedrijf verkoopt moeten natuurlijk ook ingekocht worden.

de inkoopwaarde is de inkoopprijs van de ingekochte goederen plus de inkoopkosten

Slide 10 - Slide

Brutowinst
De omzet - de inkoopwaarde van de omzet = de brutowinst

omzet: €200
inkoopwaarde: €125
Brutowinst: €75

Slide 11 - Slide

Nettowinst

Slide 12 - Slide

Brutowinstmarge
Als een bedrijf niet precies weet hoe hoog de kosten zijn maken ze gebruik van een percentage om de inkoopprijs mee te verhogen. Op deze manier bepalen ze de verkoopprijs.

Dit noem je de brutowinstmarge
inkoopprijs €10 brutowinstmarge 50%
Verkoopprijs: €15


Slide 13 - Slide

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
nettowinst - inkooppwaarde
D
omzet - inkoopwaarde

Slide 14 - Quiz

Inkoopprijs product €20
Brutowinstmarge 25%
Wat is de verkoopprijs van dit product?
A
€15
B
€20
C
€25
D
€30

Slide 15 - Quiz

Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
loonkosten
B
de huur
C
afschrijvingskosten
D
de inkoopprijs

Slide 16 - Quiz

-
-
Omzet
Nettowinst
Bedrijfskosten
Inkoopwaarde
Brutowinst

Slide 17 - Drag question

Maken opdrachten


paragraaf 3.3 blz. 82 
1,2 en 4t/m 7

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide