This lesson contains 13 slides, with text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
4.2 - A - De industriële
samenleving
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden waren van de arbeiders.
Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.
Slide 2 - Slide
Planning
'Werken en wonen'
'De klassenmaatschappij'
Aan de slag
Afsluiting
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Werken in de fabriek (1)
Protesterentegen kinderarbeid, ziek zijn of demonstrerenwas riskant, je werd direct ontslagen.
Er gebeurden veel ongelukken, ledematen die bekneld werden en moesten worden afgezet.Fabriekseigenaren voelden zich niet verantwoordelijk. Het werk was gevaarlijk.
De lucht van de fabriekshallen was vervuild en het geluid was oorverdovend.
Arbeiders moesten lange werkdagen maken; geen vakmensen nodig.
Slide 5 - Slide
Werken in de fabriek (2)
Zesjarige kinderen maakten werkdagen van 12 uur.
Mannen speelden niet langer een belangrijke rol in de opvoeding.
Weinig voedsel: kool, roggebrood. Vlees was een luxeproduct.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Wonen bij de fabriek
Arbeiders woonden dicht bij de fabriek (zo was hun reistijd korter). Hierdoor ontstond urbanisatie.
Afval werd niet opgehaald, daardoor braken er allemaal ziektes uit.
Mensen waren ongelukkig in de fabrieken, veel mensen raakten aan de drank en er was veel huiselijk geweld.
Uitwerpselen bleven rotten op straat, er was geen schoon drinkwater.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Klassenmaatschappij (1)
Kapitalisme: economisch systeem waarbij ondernemers zo veel mogelijk winst maken met de productie van goederen.
Daarbij moeten ze zo min mogelijk gehinderd worden door regels en wetten.
Kapitalisme zorgde ervoor dat de standensamenleving niet meer zo belangrijk was.
De adel en de geestelijk deed er niet toe.
Ondernemers en arbeiders
Slide 10 - Slide
Klassenmaatschappij (2)
De rijke top van de derde stand (bourgeoisie) had het nu voor het zeggen.
We spreken daarom ook wel van een klassenmaatschappij. 1. De ondernemersklasse:rijke ondernemers woonden in mooie schone huizen. 2. De middenklasse:geschoold kantoorpersoneel, winkeliers en schoolmeester. 3. De arbeidersklasse:zij hadden geen eigen bezit.