Herhaling H1 en H2 - Woordenschat, beeldspraak: de vergelijking, metafoor en personificatie

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhalen vormen van beeldspraak
  • Bespreken huiswerk opdracht 4 - blz. 57 bespreken
  • Filmpje Arjen Lubach
  • LessonUp vragen beantwoorden

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhalen vormen van beeldspraak
  • Bespreken huiswerk opdracht 4 - blz. 57 bespreken
  • Filmpje Arjen Lubach
  • LessonUp vragen beantwoorden

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les weet je:
  • Wat beeldspraak is.
  • Welke functies beeldspraak heeft.
  • Welke verschillende soorten beeldspraak er zijn.

Aan het einde van deze les kun je:
  • Beeldspraak herkennen.
  • Beeldspraak benoemen.

Slide 2 - Slide

Wat is beeldspraak?
  • Beeldend (figuurlijk - niet letterlijk bedoeld) taalgebruik.
  • Beeldspraak heeft altijd met vergelijkingen te maken.

Door middel van beelden:
  • Er wordt 'iets' extra duidelijk gemaakt of benadrukt/ krachtig over komen.
  • Het trekt de aandacht van de lezer of het verrast de lezer.

Slide 3 - Slide

Voorbeeld beeldspraak
Veel spreekwoorden en uitdrukkingen zijn beeldspraak. Je maakt taal 'beeldend' en rijker.

Voorbeelden:
  • Hij is ook snel op zijn teentjes getrapt. 
  • Het regende pijpenstelen.
  • Ik krijg een punthoofd van je!

Slide 4 - Slide

Beeldspraak - 'de vergelijking'

 Er zijn altijd 2 elementen aanwezig:

  • object (werkelijkheid) - hetgeen dat ergens mee vergeleken wordt
  • beeld - hetgeen waarmee het object vergeleken wordt.

Lachen als een boer die kiespijn heeft.

  • object:                 lachen
  • beeld:                   een boer met kiespijn




Slide 5 - Slide

Beeldspraak - vergelijking met 'als'
Mijn broer is zo sterk als een beer.
(object)                               (beeld)

Ik heb geslapen als een roos.
(object)                                  (beeld)

Het voelt zo licht als een veertje.
(object)                                      (beeld)

Slide 6 - Slide

Beeldspraak - metafoor 
Bij een metafoor vallen object (O) en beeld (B) samen. Je vervangt het object in zijn geheel door het beeld. 

Vb. Jan is de langste speler van ons basketbalteam
Als ik er een metafoor van wil maken, zou ik zeggen:
Jan is de giraffe van ons basketbalteam
Of stel dat je een kop vieze koffie aan het drinken bent, dan kun je zeggen:
Ik zit vieze koffie te drinken.
Als je er een metafoor van maakt, geef je koffie een naam die eigenlijk bij een ander soort viezigheid hoort.
Ik zit een bak rioolwater te drinken. 



Slide 7 - Slide

Beeldspraak - metafoor 
Of stel dat je een kop vieze koffie aan het drinken bent, dan kun je zeggen:
Ik zit vieze koffie te drinken.

Als je er een metafoor van maakt, geef je koffie een naam die eigenlijk bij een ander soort viezigheid hoort.

Ik zit een bak rioolwater te drinken. 



Slide 8 - Slide

Beeldspraak - personificatie
- Bij een personificatie geef je menselijke eigenschappen aan een concreet voorwerp of iets abstracts.
Vb. De toekomst lacht me toe.

Slide 9 - Slide

Antwoorden opdracht 4 - blz. 57
1/2 1 gevels: voorkanten van gebouwen
2 monumenten: oude gebouwen; overblijfsels van een vroegere cultuur
3 reliëf: oneffenheid
4 wirwar: doolhof
5 bedrijfsactiviteiten: beroepen
6 concurrentie: strijd tussen vakgenoten


Slide 10 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 4 - blz. 57
7 functioneerden: dienden; werkten
8 religieuze: kerkelijke
9 politieke: te maken hebbend met regeringsbeleid
10 overtuiging: mening; inzicht
11 raadplegen: gebruiken voor advies
12 historici: geschiedkundigen; geschiedenisdeskundigen

Slide 11 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 4 - blz. 57
3 al 1 zegt (P): betekent
al 1 in het oog springend (M): de aandacht trekkend
al 1 houvast (M): steun; hulpmiddel
al 1 kronkelende (P): slingerende
al 2 vertellen (P): laten zien (de makers of opdrachtgevers ervan vertellen iets, niet de stenen)

Slide 12 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 4 - blz. 57
al 2 leven (P): betekenis krijgen (geschiedenis kan niet leven)
al 2 om de hoek kijken (P en M): tevoorschijn komen; naar voren komen (concurrentie kan niet kijken; dat kunnen alleen levende wezens)
al 4 thuis te brengen (M): te begrijpen
al 4 in kaart gebracht (M): opgeschreven
al 4 kleur gegeven (M): begrijpelijk gemaakt; betekenis gegeven


Slide 13 - Slide

Huiswerk voor volgende week
Leren:
Hoofdstuk 1, 2 en 3 van 'Lezen'.

Maken:
Opdracht 1 en 4 van H3 'Lezen' op blz. 72, 73 en 75 en 76
Huiswerk komt in SOM te staan. Het huiswerk wordt gecontroleerd!


Slide 14 - Slide

Kijk even mee...
Je krijgt zometeen een filmpje van Arjen Lubach te zien. Na de film maak je zelf de vragen in LessonUp. Een deel van de vragen gaat over de film.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

In onderstaande zin is sprake van:

De doellijntechnologie bewijst het: de bal heeft de achterkant van de lijn gezien.
A
Personificatie
B
Vergelijking
C
Personificatie

Slide 17 - Quiz

'Een broos groeiende economie is als een als een plantje.'
Dit is een ...
A
vergelijking
B
metafoor

Slide 18 - Quiz

'Beeldspraak' richt zich op ...
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik

Slide 19 - Quiz

In onderstaande zin is sprake van:

In een oogwenk heeft de storm de straten schoongeveegd.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Personificatie

Slide 20 - Quiz

... maar de premier kwam met zo'n snoeischaar ...
Dit is een ...?
A
vergelijking
B
metafoor

Slide 21 - Quiz

en ondertussen dan nog die hete aardappel van een referendum voor zich uitschuiven ...
A
vergelijking
B
metafoor

Slide 22 - Quiz

... de man die het aan zijn xenofobische laars lapt.
A
vergelijking
B
metafoor

Slide 23 - Quiz

"Laten we geen wolk van pessimisme over Nederland trekken."
A
vergelijking
B
metafoor

Slide 24 - Quiz

'Beeldspraak is het onverharde landweggetje richting gratis media-aandacht.'
Dit is een ...
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 25 - Quiz

In onderstaande zin is sprake van:

De storm huilde om het huis alsof hem iets werd aangedaan.
A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie

Slide 26 - Quiz