Bij een
metafoor vallen object (O) en beeld (B) samen. Je
vervangt het object in zijn geheel door het beeld.
Vb. Jan is de langste speler van ons basketbalteam
Als ik er een metafoor van wil maken, zou ik zeggen:
Jan is de giraffe van ons basketbalteam
Of stel dat je een kop vieze koffie aan het drinken bent, dan kun je zeggen:
Ik zit vieze koffie te drinken.
Als je er een metafoor van maakt, geef je koffie een naam die eigenlijk bij een ander soort viezigheid hoort.
Ik zit een bak rioolwater te drinken.