herhalingsles par 6.1_6.4_3M

Agenda les
  • herhaling par 6.1 t/m 6.3
  • uitleg par 6.4
  • zelf aan de slag

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Agenda les
  • herhaling par 6.1 t/m 6.3
  • uitleg par 6.4
  • zelf aan de slag

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 6.1
  • Je kent de begrippen afzet, omzet, consumentenprijs, verkoopprijs, brutowinstmarge (=opslag) en nettowinst.
  • Je kunt bovenstaande begrippen berekenen.
  • Je kent de begrippen betaalde, ontvangen en af te dragen BTW en kunt dat berekenen.

Slide 2 - Slide

Afzet en Omzet (herhaling)
Afzet= aantal producten dat je verkoopt.

Omzet= afzet x verkoopprijs

Slide 3 - Slide

Inkoop en verkoopprijs
Inkoopprijs: is de prijs die bv een winkelier voor een product betaalt.
Verkoopprijs: is de prijs waarvoor een winkelier een product verkoopt.
Verkoopprijs= inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 4 - Slide

Consumentenprijs
Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW
Anders geschreven onder elkaar: (herhaling)
Verkoopprijs                         100%
+ BTW                                       +21%
= consumentenprijs        =121%


Slide 5 - Slide

BTW: belasting toegevoegde waarde
Indirecte belasting: belasting die je via de winkelier aan de overheid betaalt.

Slide 6 - Slide

Herhaling percentage berekenen
Stap 1: Maak van de vraag een som.
15% van 350,-
Stap 2: Maak van het percentage een decimaal getal. Dus deel door 100.
15:100= 0,15
Stap 3: vermenigvuldig het decimale getal met het totaal. 
0,15 x 350 = 52,50

Slide 7 - Slide

Rekenen met BTW
  • De consumentenprijs van een IPhone is € 332,75 (incl. 21% btw). Hoeveel is de prijs exclusief btw?
  • € 332,75 ÷ 121 × 100 = € 275 
  • De verkoopprijs van een e-book is € 13,- (excl. 9% btw). Hoeveel is de consumentenprijs inclusief btw? 
  • € 13,- ÷ 100 × 109 = € 14,17 

Slide 8 - Slide

Nu hetzelfde doen bij berekenen verkoopprijs
  • De inkoopprijs is 570,- en de brutowinstopslag is 45% van de inkoopprijs. Wat wordt de verkoopprijs?
  • Stap 1: Bereken de brutowinstopslag in geld
  • Stap 2: maak van het percentage een decimaal getal
    45: 100= 0,45
  • Stap 3: vermenigvuldig het decimale getal met de inkoopprijs
    0,45 x 570 = 256,50
  • Stap 4: bereken de verkoopprijs (= inkoopprijs + brutowinstopslag)
    570 + 265,50 = 835,50

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

            Rekenen met brutowinstopslag
  • Je verkoopt bloembollen. Deze bloembollen koop je in voor
    € 10.000,- Je verkoopt de bloembollen voor € 18.000,-
  • Bereken de brutowinstopslag in geld
  • Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.
  • brutowinstopslag= verkoopprijs-inkoopprijs
  • brutowinstopslag= € 18.000 - € 10.000 = € 8.000,-
  • brutowinstopslag % van de inkoopprijs= (€ 8.000 : € 10.000) x 100 = 80% of manier 2: 10.000 : 100 = € 100 = 1% > € 8.000 : € 100 = 80 > 80%
timer
2:00

Slide 12 - Slide

Leerdoelen par 6.2
  • Je kent de verschillende onderdelen van de marketingmix
  • Je kent het verschil tussen vaste- en variabele kosten en je kunt van beiden voorbeelden geven
  • Je kent het verschil tussen afschrijvingskosten en reservering per jaar en kunt beide berekenen.

Slide 13 - Slide

Marketingmix
  1. Productbeleid: de hoeveelheid verschillende producten
  2. Plaatsbeleid: vestigingsplaats, bereikbaarheid.
  3. Prijsbeleid: Duur of goedkoop?
  4. Promotiebeleid: reclame, acties, verkoopdemonstraties.
  5. Personeelsbeleid: klantvriendelijkheid, dezelfde kleding.

Slide 14 - Slide

Twee soorten bedrijfskosten
  1. Vaste kosten:
    kosten die niet beïnvloed worden door het aantal producten dat er geproduceerd wordt.

  2. Variabele kosten:
    kosten die wel beïnvloed worden door het aantal producten dat geproduceerd wordt.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Leerdoelen par 6.3
  • Je kunt het begrip arbeidsproductiviteit,
    - in eigen woorden omschrijven
    - en berekenen.
  • Je weet wanneer en waardoor arbeidsproductiviteit toe- en afneemt.
  • Je kunt het begrip innovatie  in eigen woorden omschrijven en voorbeelden geven.

Slide 18 - Slide

Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit:
Is de productie per werknemer per tijdseenheid.

Formule arbeidsproductiviteit per uur/dag:
Productie per werknemer : aantal uren/dagen
Formule arbeidsproductiviteit per werkende:
Totale productie in een periode : aantal werkenden

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Leerdoelen par 6.4
  • Je kunt de vraag en het aanbod van arbeid in eigen woorden omschrijven.
  • Je weet warauit de geregistreerde werkloosheid bestaat.
  • Je weet het verschil tussen conjuncturele en structurele werkloosheid (zijn oorzaken werkloosheid) en kunt voorbeelden noemen.
  • Je kunt oorzaak en gevolg van een ruime en krappe arbeidsmarkt omschrijven.

Slide 21 - Slide

De arbeidsmarkt en werkloosheid
Vraag naar arbeid: de bezette en onbezette arbeidsplaatsen.
Aanbod van arbeid: mensen die zich aanbieden om betaald werk te doen.
Arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid door werkgevers en het aanbod van arbeid door werknemers vormen samen de arbeidsmarkt.
Werkloosheid: aanbod > vraag.

Slide 22 - Slide

Beroepsbevolking en geregistreerde werkloosheid
Beroepsbevolking
Iedereen die tussen de 15 en 65 jaar oud is en voor minstens twaalf uur per week betaald werk doet of wil doen.
Geregistreerde werkloosheid bestaat uit werklozen die:
  • Staan ingeschreven bij een UWV Werkbedrijf
  • Geen betaald werk meer hebben voor 12 uur of meer.
  • Beschikbaar zijn voor een baan van 12 uur of meer.

Slide 23 - Slide

Oorzaken werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Minder vraag naar goederen omdat mensen minder kopen 
> productie daalt 
> ontslagen
Structurele werkloosheid: Veranderingen bij de productie
  • machines of computers die het werk overnemen
  • NL bedrijven naar landen verhuizen waar de lonen laag zijn.
  • Vraag en aanbod niet goed op elkaar afgestemd. 

Slide 24 - Slide

Ruime of krappe arbeidsmarkt
Werkgelegenheid: aantal banen.
Krappe arbeidsmarkt: (oorzaak - gevolg zie hieronder)
  • Te weinig werknemers beschikbaar.
  • Voor bedrijven moeilijk personeel te vinden.
  • extra kosten bedrijven.
  • moeten prijs producten verhogen.
  • internationale concurrentiepositie verslechtert.
  • werkloosheid stijgt.

Slide 25 - Slide

Ruime of krappe arbeidsmarkt
Ruime arbeidsmarkt: (oorzaak - gevolg precies andersom)
  • Voldoende werknemers beschikbaar. 
  • Lonen minder hoog
  • prijzen kunnen minder hoog zijn
  • internationale concurrentiepositie verbetert
  • werkloosheid daalt

Slide 26 - Slide

Zelf aan de slag
  • lees paragraaf 6.4 werkloosheid
  • maak opgave 1 t/m 14 (blz 174 e.v.)
  • upload de opgaven in cumlaude
  • volg nog de gedeelde lessen in lessonup van par 6.1 tm 6.3

Slide 27 - Slide