Amersfoort in de Middeleeuwen
Tot het begin van de 12e eeuw (1100) is het gebied, waar nu Amersfoort ligt, moerassig en onbewoond. Verschillende beken stromen uit de Gelderse Vallei richting Amersfoort. Op het laagst gelegen deel van het landschap, bij het latere Amersfoort, komen ze samen en vormen de rivier de Amer (Eem). Na 1100 wordt er een weg aangelegd van de bisschopsstad Utrecht naar de
handels- en Hanzestad Zwolle. De weg kruist de rivier de Amer
(Eem) op een doorwaadbare plaats: een voorde. Bij deze Amer-voorde (de precieze plek is onbekend) komen boeren wonen. Ook de baas van de provincie Utrecht (het Sticht), de Bisschop van Utrecht, bouwt hier een hof (hoeve, versterkte boerderij).
Daar komen zijn ondergeschikten te wonen, de Heren van Amersfoort.
In 1259 geeft de Bisschop het dorpje bij de Amer-voorde stadsrechten. Dat betekent dat de stad Amersfoort nu baas in eigen huis is. De stad heeft eigen rechtspraak en mag zichzelf verdedigen tegen de vijand. Die is dichtbij: Amersfoort ligt op grens met Gelre (Gelderland), waar de hertog de baas is.
Als verdediging wordt omstreeks 1250 eerst een gracht gegraven rond het groepje huizen bij de voorde. De opgegraven grond wordt gebruikt om een aarden wal aan te leggen, binnen de gracht. Er zijn vier doorgangen de stad in en uit, de waterweg de Amer en de landweg (Langestraat). Daar worden poorten gebouwd van bakstenen zoals de Kamperbinnenpoort.
Bakstenen zijn in de middeleeuwen kostbaar. Daarom duurt het ook jaren voordat de stenen stadsmuur rondom de stad klaar is, omstreeks 1300. Onderdeel van die eerste stadsverdediging is ook de toren die later stadsgevangenis wordt, de Dieventoren. Binnen in de stad zijn de huizen van hout. Alleen belangrijke gebouwen zoals de Sint-Joriskerk zijn van baksteen. In 1340 brandt een groot deel van de stad af, met alle houten huizen.
Het gaat goed met de stad. Tientallen bierbrouwerijtjes brouwen bier dat ook buiten de stadsgrens wordt verkocht. De stad raakt overvol en moet groter. Omstreeks 1380 wordt begonnen met de bouw van een nieuwe stadsmuur rond een groter gebied. Omstreeks 1450, 70 jaar later, is de hele tweede stadsmuur klaar, 2850 meter lang, vijf meter hoog en meer dan een halve
meter dik. Er zijn zes nieuwe stadspoorten, zoals waterpoort Monnikendam en de Koppelpoort.
Na de middeleeuwen
De oude, eerste stadsmuur ligt nu binnen in de stad en wordt afgebroken. Onder de grond blijft het muurwerk zitten. Daarop worden vanaf ongeveer 1500 grote huizen gebouwd. Muurhuizen, zoals die van Museum Flehite, staan met hun voorgevel op de oude stadsmuur.
Omstreeks 1460 is in de stad ook de Onze-Lievevrouwekerk gebouwd, een bedevaartskerk. Hier komen pelgrims (religieuze toeristen) om te bidden bij het Mirakel-beeldje in de hoop op genezing. Na de middeleeuwen verandert de stad lange tijd niet veel, er is voldoende ruimte binnen de stadsmuur om te bouwen. Begin 19e eeuw wordt de oude muur afgebroken en maakt plaats voor plantsoenen. Pas na de aanleg van de spoorlijn in 1863 groeit de stad uit haar middeleeuwse jasje.