S of z en vuistregel -i of -ie

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

S- of z- en vuistregel -i of -ie

Theorie en oefenen.

Verschil s en z aan start woord

"Luisterwoorden", vaak slecht te horen dus inprent woorden.

Vuistregel -ie of -i

- 'ie' schrijf je meestal in de volgende drie gevallen: 

1. Als de ie-klank in een gesloten lettergreep zit.

Een gesloten lettergreep is een lettergreep eindigend op een of meerdere medeklinker(s).

--> mier, fietsen (fiet-sen, dus een gesloten lettergreep eindigend op een medeklinker)

vervolg vuistregel

2. Als de ie-klank in een open lettergreep zit, waarop de klemtoon valt.

Een open lettergreep is een lettergreep eindigend op een of meerdere klinkers.

--> rivieren (ri-vie-ren, vie is een open lettergreep waarop de klemtoon valt)

--> liegen (lie-gen, lie is een open lettergreep waarop de klemtoon valt)

vervolg vuistregel

3. Als een woord eindigt op een ie-klank.

Als een woord eindigt op een ie-klank, schrijf je het meestal met ie.

--> knie, zie, vakantie, adoptie)

Uitzonderingen op deze regel zijn woorden uit het Latijn (academici, musici) en andere 'leenwoorden' (bikini, broccoli, ski, sushi).

vervolg vuistregel

- 'i' schrijf je meestal in de volgende drie gevallen:

1. De maanden van het jaar (januari, februari, juni, juli).

2. Veel woorden uit het Latijn (academici, musici, alibi).

3. Bijvoegelijke naamwoorden die eindigen op -isch (kritisch, alfabetisch, logisch, medisch).

En de y dan?

'y' schrijf je meestal in de volgende twee gevallen:

Bij woorden met een Griekse oorsprong (hypotheek, cyclus, dynamiek, hypnose).

Bij woorden die we uit het Engels hebben overgenomen (baby, hobby, intercity, buggy).

Instructies

Tik bij de komende 5 zinnen het hele woord

1. De soldaat …alueerde voor de officier

2. Het meisje schreef een …..akelijke brief.

3. Hij heeft een positief ….aldo op zijn bankrekening

4. Heb je die mooie ……alto gezien?

5. De burgemeester was erg …enuwachtig..

Instructies

Kies bij de volgende 10 zinnen telkens de juiste letter (-ie of -i)

1. Je hebt vandaag weer pr…..ma gewerkt

1. -ie
2. -i

2. Toen kregen we een goed ….dee

1. -ie
2. -i

3. Ik ga l……ver op de computer spelen

1. -ie
2. -i

4. 21 jun….. is de eerste dag van de zomer

1. -ie
2. -i

5. Midden door de stad loopt een r….vier

1. -ie
2. -i

6. Over één m….nuut begint het toneelstuk

1. -ie
2. -i

7. Een p….loot komt vaak in andere landen

1. -ie
2. -i

8. Ik kijk iedere dag in de sp……..gel

1. -ie
2. -i

9. Mijn broer speelt al drie jaar g…..taar

1. -ie
2. -i

10. Heb je die f…..guren zelf getekend?.

1. -ie
2. -i

En nu

mijn.numo.nl en dan onderdeel spellen