Werkwoordspelling alles 3

Werkwoordspelling
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 2,7

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

De tegenwoordige tijd
Ik  = stam
ik loop 
...... je of jij? = stam 
Loop jij?
een ander = stam + t
Hij loopt of Thomas loopt
meer = hele werkwoord
wij lopen of mijn ouders lopen

Slide 2 - Diapositive

spelen [tt] Jij _____________ elke dag met mijn broer.

Slide 3 - Question ouverte

knopen [tt] _____________ ik mijn veters zo goed?

Slide 4 - Question ouverte

vragen [tt] Volgende week _____________ jij aan je moeder of ik mag blijven logeren.

Slide 5 - Question ouverte

fietsen [tt] Ik _____________ elke dag naar school.

Slide 6 - Question ouverte

verbazen [tt] _____________ jij je wel eens over iets?

Slide 7 - Question ouverte

vullen [tt] De vrouwen _____________ hun tassen met kleding.

Slide 8 - Question ouverte


Slide 9 - Question ouverte

verleden tijd
Klankvast werkwoord = gebruik 't kofschip x
Het hele werkwoord - en.    
Kijk naar de laatste letter.     
Zit die in 't kofschip x? 
Ja = te of ten        nee = de of den
Meervoud = ten of den
klankveranderd werkwoord = kennen

Slide 10 - Diapositive

voorbeelden
fietsen 
fiets
s
ja = te of ten
rennen
ren
n
nee = de of den

Slide 11 - Diapositive

breien [vt] Mijn ouders _____________ een wollen deken.

Slide 12 - Question ouverte

hangen [vt] Vorige week _____________ ik de potjes aan de muur.

Slide 13 - Question ouverte

knutselen [vt] Katerina _____________ gisteren een winkeltje.

Slide 14 - Question ouverte

ontmoeten [vt] Toen _____________ ik de nieuwe meester.

Slide 15 - Question ouverte


Slide 16 - Question ouverte

flossen [vt] Vorige week _____________ ik elke dag.

Slide 17 - Question ouverte

repareren [vt] Vorige maand _____________ mijn vader mijn step.

Slide 18 - Question ouverte

vegen [vt] Jij _____________ gistermiddag je neus aan de zakdoek af.

Slide 19 - Question ouverte

binden [vt] Rachel _____________ toen de vuilniszak dicht.

Slide 20 - Question ouverte

Voltooide tijd
Langermaakwoord denk aan de verleden tijd.
Zelfde als bij de verleden tijd, zodat je weet of je het met een t of een d schrijft. 

klankvast werkwoord eindigt meestal op en. 
geholpen

Slide 21 - Diapositive

Voorbeelden
Hij heeft gefietst
fietsen
fiets
s dus een t
Hij heeft gerend
rennen 
ren
n dus een d

Slide 22 - Diapositive

Beleven [vd] Toen heeft Lisette een leuk avontuur _____________.

Slide 23 - Question ouverte

filmen [vd] Freek heeft gisteren een Hert in het bos .........................

Slide 24 - Question ouverte

spreken [vd] Mijn moeder heeft de directeur _____________.

Slide 25 - Question ouverte

vangen [vd] Gisteren heb ik een mooie vlinder .............................

Slide 26 - Question ouverte

Wassen [vd] Hij heeft zich gisteren ...................

Slide 27 - Question ouverte

verbazen [vd] Hij heeft zich daarover ................

Slide 28 - Question ouverte