Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
Voorbereiding toets (1)
Slide 1 - Diapositive
Programma
1. Leerdoelen
2. Toetsstof
3. Grammatica: werkwoorden (avoir & être)
4. Grammatica: het bijvoeglijk naamwoord
5. Schrijfopdracht
6. Woorden
Slide 2 - Diapositive
1. Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je:
1. Het bijvoeglijk naamwoord herkennen;
2. Het bijvoeglijk naamwoord toepassen;
3. Avoir & être toepassen.
Slide 3 - Diapositive
2. Toetsstof
1. Woorden bron A, B, C, E, F, G (hoofdstuk 1)
2. Grammatica bron D (hoofdstuk 1)
3. Avoir + être (présent, imparfait, passé composé, futur)
5. Schrijftekst over sociale media
6. Leestekst over sociale media
Slide 4 - Diapositive
3. Grammatica: werkwoorden
Avoir & être
Volgende tijden:
1. Présent;
2. Imparfait
3. Passé composé
4. Futur
Slide 5 - Diapositive
Present
Ik ben - Je suis
Jij bent - Tu es
Hij/zij/men is - Il/elle/on est
Wij zijn - Nous sommes
Jullie zijn/u bent - Vous êtes
Zij zijn - Ils sont/elles sont
Ik heb - J'ai
Jij hebt - Tu as
Hij/zij/men heeft - Il/elle/on a
Wij hebben - Nous avons
Jullie hebben/u heeft - Vous avez
Zij hebben - Ils/elles ont
Slide 6 - Diapositive
Imparfait
Ik was - J'étais
Jij was - Tu étais
Hij/zij/men was - Il/elle/on était
Wij waren - Nous étions
Jullie waren/u waren - Vous étiez
Zij waren - Ils/elles étaient
Ik had - J'avais
Jij had - Tu avais
Hij/zij/men had - Il/elle/on avait
Wij hadden - Nous avions
Jullie hadden/u had - Vous aviez
Zij hadden - Ils/elles avaient
Slide 7 - Diapositive
Passé composé
Ik ben geweest - J'ai été
Jij bent geweest - Tu as été
Hij/zij/men is geweest - Il/elle/on a été
Wij zijn geweest - Nous avons été
Jullie zijn geweest/u bent geweest - Vous avez été
Zij zijn geweest - Ils/elles été
Ik heb gehad - J'ai eu
Jij heb gehad - Tu as eu
Hij/zij/men heeft gehad - Il/elle/on a eu
Wij hebben gehad - Nous avons eu
Jullie hebben gehad/u heeft gehad - Vous avez eu
Zij hebben gehad - Ils/elles ont eu
Slide 8 - Diapositive
Futur
Ik zal zijn - Je serai
Jij zal zijn - Tu seras
Hij/zij/men zal zijn - Il/elle/on sera
Wij zullen zijn - Nous serons
Jullie zullen zijn/u zal zijn - Vous serez
Zij zullen zijn- Ils/elles seront
Ik zal hebben - J'aurai
Jij zal hebben - Tu auras
Hij/zij/men zal hebben - Il/elle/on aura
Wij zullen hebben - Nous aurons
Jullie zullen hebben/u zal hebben - Vous aurez
Zij zullen hebben - Ils/elles auront
Slide 9 - Diapositive
Test...
Slide 10 - Diapositive
Je ..... (être) - présent
Slide 11 - Question ouverte
hij zal zijn ( être) - futur
A
il est
B
il êtrea
C
il sera
Slide 12 - Quiz
Vous ... une carte postale (avoir) - passé composé
Slide 13 - Question ouverte
Tu ... des bonnes vacances (avoir) - passé composé
Slide 14 - Question ouverte
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Slide 15 - Question de remorquage
COMBINEZ:
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a
Slide 16 - Question de remorquage
3. Grammatica: werkwoorden
Avoir & être
timer
20:00
Slide 17 - Diapositive
ik nam
wij zijn
jij had
wij waren
ik was
jij ging
j'étais
tu prenais
nous sommes
nous étions
tu allais
tu avais
Slide 18 - Question de remorquage
Werkwoorden op -re in de présent.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vends
vendez
vendons
vendent
vend
vends
Slide 19 - Question de remorquage
Vertaal "Zij zullen verliezen" (perdre)
timer
0:20
A
Ils perdrons
B
Ils perdreront
C
Ils perdront
D
Ils perdreont
Slide 20 - Quiz
Nous ... (perdre) notre patience.
A
perdons
B
perdez
C
perdrons
Slide 21 - Quiz
je/j'
nous
on
vous
elles
tu
il
faisais
avais
était
étions
prenait
dansiez
habitaient
Slide 22 - Question de remorquage
Ik zal verliezen
A
Je perdrai
B
Je perdrera
C
Je perdais
D
Je vais perdre
Slide 23 - Quiz
ik zal eten
Ik zal verkopen
Ik zal bouwen
Ik zal deelnemen
je vendrai
je participerai
je mangerai
je contruirai
Slide 24 - Question de remorquage
kies de juiste vorm
(perdre / imparfait) Je ...
A
je perdrai
B
je perdrait
C
je perdais
D
j'ai perdu
Slide 25 - Quiz
Tekst
L’équipe de France ...... ............. en finale de rugby. (perdre, p.c.)
Mes voisin .... ....... leur maison. (vendre, p.c)
Nous .... ......... notre argent de poche. (perdre, pc)
Il ..... ........ à toutes les questions du prof. (répondre, p.c)
Ma mère ............. toujours les clés du vélo! (perdre)
ont vendu
a répondu
avons perdu
perdons
a perdu
ont réponde
perd
a répondre
a vendu
Slide 26 - Question de remorquage
ik ben geweest
jij bent geweest
hij is geweest
wij zijn geweest
jullie zijn geweest
zij zijn geweest
j'ai été
il a été
vous avez été
ils ont été
tu as été
nous avons été
Slide 27 - Question de remorquage
ik heb gehad
jij hebt gehad
hij heeft gehad
wij hebben gehad
jullie hebben gehad
zij hebben gehad
j'ai eu
il a eu
vous avez eu
ils ont eu
tu as eu
nous avons eu
Slide 28 - Question de remorquage
4. Grammatica: het bijvoeglijk naamwoord
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-
+e
Meervoud
+s
+es
Slide 29 - Diapositive
4. Grammatica: het bijvoeglijk naamwoord
Waar let je op?
1. Mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud;
2. De plek in de zin;
3. Uitzonderingen.
Slide 30 - Diapositive
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Vidéo
5. Schrijfopdracht
Imagine: tu es un influenceur célebre sur Instagram! Présente-toi et décris tes passe-temps en au moins 100 mots pour ton compte. Utilise au moins six adjectifs.