4.1 Feiten, meningen en argumenten

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoel

Aan het einde van deze les herken je feiten, meningen en argumenten in een tekst.

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het onderwerp van een tekst?
A
Is de samenvatting van een tekst in één zin.
B
Geeft in een paar woorden aan waar de tekst over gaat.

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De samenvatting van een tekst in een zin is:
A
de hoofdgedachte
B
het onderwerp

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een nieuwsbericht in de krant.
Gebruiksaanwijzing van een telefoon.
Een reclame voor energiedrank.
Informeren
Instrueren
Overhalen

Slide 5 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar let je op om de
betrouwbaarheid
van een tekst
te bepalen?


Slide 6 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn volgens jou feiten?

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Feiten
  • Een feit kun je bewijzen of op waarheid controleren.

  • Feiten zijn objectief, kunnen dus niet beïnvloed worden door eigen gevoel.

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeeld

Slide 9 - Diapositive

1 => feit, dit kun je waarschijnlijk terugvinden in het inspectierapport.

De langste rivier ter wereld is de rivier de Nijl, met een lengte van 6.853 km.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn volgens jou meningen?

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Meningen
  • Zeggen wat iemand van iets vindt.
  • Meningen zijn subjectief. 
  • Je kunt niet zeggen of ze waar of niet waar zijn.
  • Je kunt ermee eens of oneens zijn. 

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeeld

Slide 13 - Diapositive

2 => mening, Hier kan iemand het mee eens of oneens zijn. Dat verschilt per persoon. Je kunt niet zeggen dat dit waar of onwaar is. 

 

Vandaag ga ik liever niet naar buiten want het is koud.
A
feit
B
mening

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn volgens jou argumenten?

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Argumenten
  • Worden gebruikt door een schrijver om zijn of haar mening (standpunt) te onderbouwen of aannemelijk te maken.
  • Er zijn sterke, zwakke en foutieve argumenten (drogredenen). 

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeeld

Slide 17 - Diapositive

3 => argument
Deze uitspraak vertelt waarom je het met de mening eens zou kunnen zijn.

 

 

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen.
A
feit en mening
B
mening en argument
C
argument en feit

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op stagemarkt.nl kan je veel stageplekken vinden.
A
feit
B
mening

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Amsterdam is de hoofdstad van Nederland en een van de mooiste steden van Europa.
A
mening
B
feit
C
feit en mening
D
mening en feit

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg uit wat feiten zijn.

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg uit wat meningen zijn.

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg uit wat argumenten zijn.

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 24 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions