Vwo 3, 12-05-2020

• Aardrijkskunde
• HBO
• Studiejaar 3

Herzlich willkommen

Ken Slangewal

[e-mail]

12.05.2020

Planung

• Hausaufgaben dieser Woche: K5, Aufgabe 5 bis zum 7
• Hausaufgaben nächster Woche: K5, Aufgabe 30 bis zum 33

Die Modalverben in Präteritum (Klausurstoff)

• sollen - sollten
• wollen - wollten
• müssen - mussten
• wissen - wussten

müssen - mussten

- Het hulpwerkwoord van modaliteit müssen heeft de volgende betekenissen:

o Noodzakelijkheid, onvermijdelijkheid, logische conclusie (moeten)

o Aanbeveling, goede raad (zou moeten) (müssten)

sollen - sollten

- Het hulpwerkwoord van modaliteit sollen heeft de volgende betekenissen: 

o Opdracht, bevel (moeten)

o Eis van fatsoen en moraal (moeten)

o Afspraak (zullen)

o Vraag naar de wil van een ander (moeten, zullen)

o Eventualiteit (mochten) (sollten)

Welches Verb gehört dem Satz?

1. Ich .... meine Tabletten täglich einnehmen. (moeten)
2. Er ... sich doch um 15 Uhr im Klubhaus melden? (moeten)

Achtung!

Hausaufgaben nächster Woche: K5, Aufgabe 30 bis zum 33

Nominativobjekt und Akkusativobjekt

In de meeste gevallen goed

De hij/hem-regel

Kun je hij invullen, dan is Subjekt

Kun je hem invullen, dan is Akkusativobjekt

Der Mann sieht einen Hund im Park

Die Form der der/ein-Gruppe

Fall	Maskulin	Feminin	Neutrum	Plural
Nominativ	der mein	die meine	das mein	die meine
Akkusativ	den meinen	die meine	das mein	die meine

Welche Wörter gehören der der/ein-Gruppe

• der-Gruppe: jen-, all-, solch-, beid-, dies-, jed-, manch-, welch-, sämtlich-,
• ein-Gruppe: ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, Ihr-,

Beispielsätze

Dieser Hund läuft im Park

Mein Hund läuft im Park

Er findet diese Lösung gut

Er findet meine Lösung gut

Ich sehe den Mann im Park stehen

Ich sehe einen Mann im Park stehen

Das Mädchen liebt .... Jungen

1. der
2. den
3. das
4. dem

Der Mann liest .... Buch

1. der
2. den
3. das
4. dem

Zusammenfassung

• Bij een naamvalverandering van de 1ste naar de 4de naamval komt een verandering bij de mannelijke woorden, namelijk der naar den & mein naar meinen.
• Bij de der-Gruppe is er bij de mannelijke vorm een uitgang in de 1ste naamval en bij de ein-Gruppe niet.  Dieser Hund ist nett/Mein Hund ist nett
• Als je hij kan invullen is het onderwerp en wanneer je hem kan invullen is het lijdend voorwerp (in de meeste gevallen)

Gibt es noch Fragen?

Jetzt keine Fragen? Über Mail bin ich auch erreichbar!

[e-mail]

Vielen Dank für eure Aufmerksamkeit und viel Erfolg mit den Hausaufgaben!