Unité 2 - Grammaire II (futur + futur du passé)

futur + futur du passé
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

futur + futur du passé

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

wij zullen kijken
A
nous regardons
B
nous regarderons
C
nous regardont
D
nous regarderont

Slide 3 - Quiz

zij zal praten
A
elle parla
B
elle parle
C
elle parlera
D
elle parler

Slide 4 - Quiz

jij zult vertrekken (partir)

Slide 5 - Question ouverte

ik zou kiezen (choisir)
A
je choisissais
B
je choisais
C
je choisirais
D
je choirais

Slide 6 - Quiz

Wij zouden verkopen (vendre)
A
nous vendions
B
nous vendreions
C
nous vendrons
D
nous vendrions

Slide 7 - Quiz

zij (m) zouden vinden (trouver)

Slide 8 - Question ouverte

UITZONDERINGEN
Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur simple én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww !!).

VB: ÊTRE: JE SERAI
- Futur simple: je serai, tu seras, il sera, etc. 
- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.




Slide 9 - Diapositive

UITZONDERINGEN
Van de volgende onregelmatige ww moet je de je-vorm van de futur leren:
- être (zijn):                            je serai             (ik zal zijn)
- avoir (hebben):                 j'aurai                (ik zal hebben)
- faire (doen/maken):       je ferai               (ik zal doen/maken)
- aller (gaan):                        j'irai                     (ik zal gaan)
- vouloir (willen):                 je voudrai         (ik zal willen)
- pouvoir (kunnen):            je pourrai          (ik zal kunnen)
- savoir (weten)                    je saurai            (ik zal weten)

Slide 10 - Diapositive

! R !
Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur simple en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:
- je regarderai (ik zal kijken)
- tu auras (jij zult hebben)
- nous ferions (wij zouden doen)
- il choisirait (hij zou kiezen)

Slide 11 - Diapositive

jij zal doen
A
tu fais
B
tu faisas
C
tu fairas
D
tu feras

Slide 12 - Quiz

zij zouden willen
A
ils vouloiront
B
ils voudraient
C
ils voudront
D
ils vouloiraient

Slide 13 - Quiz

jullie zullen gaan
A
vous allez
B
vous allerez
C
vous irez
D
vous iriez

Slide 14 - Quiz

hij zal hebben

Slide 15 - Question ouverte

je pourrai
A
ik kan
B
ik zal kunnen
C
ik zou kunnen
D
ik kon

Slide 16 - Quiz

Wat betekent 'tu voudrais'?

Slide 17 - Question ouverte