Trede 22 - Futur simple

futur
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

futur

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel: aan het einde van de les...
- weet ik het verschil tussen de futur simple (o.t.t.t.) en de futur du passé (o.v.t.t.)
- kan ik uit een zin halen welke tijd ik moet gebruiken
- weet ik hoe ik de werkwoorden moet vervoegen in de futur simple en de futur du passé

Slide 2 - Diapositive

Le futur simple
Le futur simple: toekomende tijd (= na de dag van vandaag).
Je gebruikt in het NL zal of zullen + infinitief (ik zal werken, wij zullen gaan)

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR
-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
VB: parler - je parlerai       regarder - tu regarderas

Let op: bij ww op -re vervalt de laatste -e: vendre - je vendrai


Slide 3 - Diapositive

Le futur simple
VOORBEELD: Rijtje van 'travailler' in de futur simple:

Je               travaillerai               ik zal werken
Tu               travailleras              jij zult werken
Il/elle/on travaillera                hij/zij/men zal werken
Nous         travaillerons          wij zullen werken 
Vous          travaillerez             jullie zullen werken/ u zult werken
Ils/elles    travailleront           zij zullen werken 


Slide 4 - Diapositive

wij zullen kijken
A
nous regardons
B
nous regarderons
C
nous regardont
D
nous regarderont

Slide 5 - Quiz

zij zal praten
A
elle parla
B
elle parle
C
elle parlera
D
elle parler

Slide 6 - Quiz

Zij zullen aankomen (vr.mv.)
A
elles arriveront
B
elles arrivera
C
elles arrivent
D
elles arriverent

Slide 7 - Quiz

jullie zullen tellen (compter)

A
vous comptez
B
vous comptiez
C
vous compterez
D
vous compteriez

Slide 8 - Quiz

zet in de futur simple:
jij zult vertrekken (partir)

Slide 9 - Question ouverte

zet ww in futur simple
wij zullen praten (parler)

Slide 10 - Question ouverte

Zet in de futur simple:
Je (donner)

Slide 11 - Question ouverte

on (jouer - futur simple)

Slide 12 - Question ouverte

zet in de futur simple
elles [aimer]

Slide 13 - Question ouverte

zet in de futur simple
elle [hésiter]

Slide 14 - Question ouverte

zet in de futur simple
nous [marcher]

Slide 15 - Question ouverte

UITZONDERINGEN
Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur simple én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww !!).

VB: ÊTRE: JE SERAI
- Futur simple: je serai, tu seras, il sera, etc. 
- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.




Slide 16 - Diapositive

Schrijf twee zinnen over jouw toekomst in de futur simple. Voorbeeld: ik zal werken in een hotel

Slide 17 - Question ouverte

UITZONDERINGEN
Van de volgende onregelmatige ww moet je de je-vorm van de futur leren:
- être (zijn):                            je serai             (ik zal zijn)
- avoir (hebben):                 j'aurai                (ik zal hebben)
- faire (doen/maken):       je ferai               (ik zal doen/maken)
- aller (gaan):                        j'irai                     (ik zal gaan)
- vouloir (willen):                 je voudrai         (ik zal willen)
- pouvoir (kunnen):            je pourrai          (ik zal kunnen)
- savoir (weten)                    je saurai            (ik zal weten)

Slide 18 - Diapositive

! R !
Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur simple en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:
- je regarderai (ik zal kijken)
- tu auras (jij zult hebben)
- nous ferions (wij zouden doen)
- il choisirait (hij zou kiezen)

Slide 19 - Diapositive

jij zal doen
A
tu fais
B
tu faisas
C
tu fairas
D
tu feras

Slide 20 - Quiz

zij zouden willen
A
ils vouloiront
B
ils voudraient
C
ils voudront
D
ils vouloiraient

Slide 21 - Quiz

jullie zullen gaan
A
vous allez
B
vous allerez
C
vous irez
D
vous iriez

Slide 22 - Quiz

hij zal hebben

Slide 23 - Question ouverte

je pourrai
A
ik kan
B
ik zal kunnen
C
ik zou kunnen
D
ik kon

Slide 24 - Quiz

Wat betekent 'tu voudrais'?

Slide 25 - Question ouverte

zet in de futur simple:
elle nage, nous imitons, je me douche,
ils se couchent

Slide 26 - Question ouverte

BOEK

Slide 27 - Diapositive