Bouwsteen 01 - Spreken (2F)

Bouwsteen 01 - Spreken (2F)
Gesprek, overleg, presenteren, ...
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec diapositives de texte et 8 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Bouwsteen 01 - Spreken (2F)
Gesprek, overleg, presenteren, ...

Slide 1 - Diapositive

Toets Bouwsteen 1
dinsdag 3 december
-----
eerst stof behandelen
daarna toets

Slide 2 - Diapositive

Tekstsoorten

informatief
betogend
amuserend
instrueren
Tekstdoelen

informeren (feiten)
overtuigen (mening)
vermaken
instructie

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Vidéo

Doelgericht in gesprek of overleg

Gesprek: altijd één of meer doelen
(bijvoorbeeld overtuigen, informeren, instrueren of amuseren)


Slide 6 - Diapositive

Doelgericht in gesprek of overleg

Doel: ‘informatie uitwisselen’ -> aan dat doel houden.
Belangrijk: in gesprek niet afdwalen.

Dat kun je doen door expliciet benoemen wat doel is.

Bijvoorbeeld: Zou je me meer willen vertellen over …


Slide 7 - Diapositive

Doelgericht in gesprek of overleg

Doel: ‘informatie uitwisselen’ -> aan dat doel houden.
Belangrijk: in gesprek niet afdwalen.

Dat kun je doen door: expliciet te benoemen dat je afdwaalt.

Bijvoorbeeld: Ik merk dat we afdwalen. Volgens mij gaat het erom dat …


Slide 8 - Diapositive

Doelgericht in gesprek of overleg

Doel: ‘informatie uitwisselen’ -> aan dat doel houden.
Belangrijk: in gesprek niet afdwalen.

Dat kun je doen door: het woord te geven aan een ander.

Bijvoorbeeld: Mark, ik ben benieuwd welke informatie jij hebt over …




Slide 9 - Diapositive

Vragen stellen
Open vragen
Gesloten vragen

Doorvragen

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Lien

Gesloten vragen
Beperkte antwoorden mogelijk

  • Ja-/nee-vragen
  • Controlevragen
  • Meerkeuzevragen

Slide 12 - Diapositive

Ja-/nee-vragen
Dit zijn vragen die je met ‘ja’ of ‘nee’ kunt beantwoorden.

Je gebruikt ze als gespreksopener of om de richting van een gesprek te bepalen. Meestal beginnen ze met een werkwoord. 

Een voorbeeld: ‘Kan ik bij jullie mijn telefoon opladen?’

Slide 13 - Diapositive

Controlevragen
Meer duidelijkheid krijgen of vragen om bevestiging.

In je vraag vat je min of meer samen wat je net gehoord hebt. 

Een voorbeeld: "Begrijp ik het goed dat de school dus ‘ja’ zegt tegen deze activiteitendag?"

Slide 14 - Diapositive

Meerkeuzevragen
Je helpt je gesprekspartner op weg door alvast een aantal antwoorden aan te bieden.

Bijvoorbeeld: ‘Wat is beter voor onze activiteitendag: een survivaltocht, een escaperoom of een stadswandeling?’

Slide 15 - Diapositive

Open vragen
Neutraal.
Je nodigt de ander uit om zijn verhaal te vertellen, kennis te delen of zijn mening te geven.
Als je informatie wilt verzamelen, is het stellen van open vragen verstandig.

    5xW+H    ->

Slide 16 - Diapositive

Open vragen
  • Wat zijn de voordelen van een Krone maaier?
  • Waarom mag niet met je gele camper naar de Zwarte Cross?
  • Hoe start jij je auto bij -20C?

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Slide 19 - Vidéo

Slide 20 - Vidéo

Slide 21 - Vidéo

Slide 22 - Vidéo

Doorvragen
Wanneer? Als je niet precies de gewenste informatie krijgt.

Vraag bijvoorbeeld naar details of vraag om meer over een bepaald onderwerp te vertellen.

Slide 23 - Diapositive

Doorvragen
Enkele voorbeelden:
  • ‘Wat bedoelt u daar precies mee?’
  • ‘Zou u over die activiteiten voor jongeren wat meer kunnen vertellen?’
  • ‘Kunt u uitleggen hoe het dan precies gaat als we bij jullie binnen zijn?’

Slide 24 - Diapositive

Aan het woord komen ...
• Afwachten tot er een stilte valt en dan praten.
• Antwoord geven en daarna eigen informatie toevoegen.
Bijvoorbeeld: ‘Ja dat klopt, maar …’
• Lichaamstaal (non-verbale communicatie). Bijvoorbeeld oogcontact.
(Een spreker die (bijna) klaar is met spreken, richt zijn/haar ogen meestal op de groep en/of de volgende spreker.)
• Je maakt de zin van de ander af (vorm van onderbreken).

Slide 25 - Diapositive

Aan het woord blijven ...
• vraag van de spreker herhalen ("Waarom ik liever niet langer dan tien uur werk? Dat is, omdat ik ...")
• woorden of zinsdelen van jezelf herhalen
• standaardzinnen gebruiken (“Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag”).
• tussenzinnen gebruiken voordat je bij de kern komt.
• op een opvallend moment pauzeren (zeg ‘en’, men weet dan dat er nog iets volgt)

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Digitaal spreken?
Ja, dat gebeurt heel veel.
Onderzoek naar gesprekken tussen mensen wijst o.a. uit dat:
  • 51% van de jongeren de voorkeur geeft aan digitale gesprekken, bijvoorbeeld via WhatsApp.
  • 43% van de jongeren digitale gesprekken even waardevol vindt als face-to-facegesprekken.
  • jongeren niet minder face-to-facegesprekken voeren.

Slide 28 - Diapositive

LSD
Heel belangrijk in een gesprek:
  • Luisteren
  • Samenvatten
  • Doorvragen

Slide 29 - Diapositive

Aan de slag
Module - 2F Vaardigheden | Verkort
Hoofdstuk 4 | Spreken 2F
§ 4.1 Gesprekken - Tekstdoelen
Voorbereidingstoets

Slide 30 - Diapositive