Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
3Ha - herhaling woordenschat + spelling
Welkom 3Ha
Herhalen Woordenschat H1, H2 en H4 en spelling H1 t/m H3
1 / 42
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Cette leçon contient
42 diapositives
, avec
quiz interactifs
,
diapositives de texte
et
1 vidéo
.
La durée de la leçon est:
50 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Welkom 3Ha
Herhalen Woordenschat H1, H2 en H4 en spelling H1 t/m H3
Slide 1 - Diapositive
Woordenschat H1 + H2
Herhaling, tegenstelling, opsomming, hyperbool, eufemisme, understatement
Slide 2 - Diapositive
Een woord, zinsdeel of hele zin wordt een paar keer herhaald.
Hele sterke overdrijving.
Leven en dood worden bijv. gecombineerd, zodat ze meer opvallen.
Woorden worden opgesomd.
Ernstige of grote zaken worden als minder ernstig of minder groot voorgesteld.
Een verzachtende of verbloemende uitdrukking die gebruikt wordt in plaats van iets wat ruw of kwetsend gevoeld kan worden.
Opsomming
Herhaling
Hyperbool
Understatement
Eufemisme
Tegenstelling
Slide 3 - Question de remorquage
De regen viel met bakken uit de lucht.
A
understatement
B
hyperbool
C
eufemisme
D
herhaling
Slide 4 - Quiz
Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje.
A
understatement
B
tegenstelling
C
opsomming
D
eufemisme
Slide 5 - Quiz
Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
hyperbool
D
understatement
Slide 6 - Quiz
De directeur heeft een leuk salarisje.
A
herhaling
B
eufemisme
C
understatement
D
opsomming
Slide 7 - Quiz
Met bloed, zweet en tranen.
Hier is sprake van een...
A
herhaling
B
eufemisme
C
drieslag
D
tegenstelling
Slide 8 - Quiz
De toets ging heel goed! Nouja, redelijk. Eigenlijk twijfel ik heel erg.
A
Drieslag
B
Opsomming
C
Climax
D
Omgekeerde climax
Slide 9 - Quiz
Woordenschat H4
Over pleonasmen en tautologieën
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Vidéo
Sommige simpele programma's kunnen heel populair zijn, neem nou bijvoorbeeld Lingo.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 13 - Quiz
Er werden drie mannen opgepakt voor de opzettelijke inbraak bij de bank.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 14 - Quiz
Bij zo'n operatie is er een kans op mogelijke complicaties.
A
tautologie
B
pleonasme
Slide 15 - Quiz
De plakkerige kauwgom bleef aan mijn schoenzool kleven.
A
tautologie
B
pleonasme
Slide 16 - Quiz
Werkwoordspelling
Je moet de volgende vormen en de bijbehorende regels kennen:
pvtt (ik loop)
pvvt (ik liep)
vd (ik heb gelopen)
inf (lopen)
od (lopend)
bn (lopende leerlingen)
gw (loop!)
Kijk eventueel op bladzijde 263 van je boek.
Slide 17 - Diapositive
Spelling H1
Trema, apostrof en accent
Slide 18 - Diapositive
Trema en apostrof
Trema:
voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden uitgesproken:
kopiëren
sommige leenwoorden:
fröbelen
Apostrof:
weglatingsteken:
's avonds
voorkomen van uitspraakproblemen bij een -s achter woorden op -a, -i, -o, -u en -y:
cadeaus
in afleidingen en meervouden van afkortingen:
dvd'tje
verkleinwoorden op -y voorafgegaan door een medeklinker:
baby'tje
Slide 19 - Diapositive
Accenten
Accenten:
accent aigu:
logé
accent grave:
barrière
accent circonflexe:
crêpe
Cedille:
zodat een 'c' als een 's' klinkt:
Curaçao
Slide 20 - Diapositive
Wat is de juiste vorm?
A
buggytje
B
buggy'tje
Slide 21 - Quiz
Wat is juist gespeld?
A
De cadeau's voor Lucas' verjaardag liggen op tafel.
B
De cadeaus voor Lucas's verjaardag liggen op tafel.
C
De cadeaus voor Lucas' verjaardag liggen op tafel.
Slide 22 - Quiz
Wat is juist gespeld?
A
Trix' fiets is gestolen.
B
Trix d'r fiets is gestolen.
C
Patricks tas is leeg.
D
Patrick's tas is leeg.
Slide 23 - Quiz
Spelling H2
Over telwoorden met of zonder -n
Slide 24 - Diapositive
Telwoorden: wanneer een -n?
Wanneer schrijf je telwoorden als enkele, vele, weinige, sommige, etc.
met –n?
als het zelfstandig gebruikt wordt;
als het personen aanduidt.
Wanneer schrijf je telwoorden als enkele, vele, weinige, sommige, etc.
zonder –n?
als de telwoorden geen personen aanduiden;
als de telwoorden niet zelfstandig, maar bijvoeglijk gebruikt worden
Slide 25 - Diapositive
Samengevat! (noteren)
Telwoorden zijn (bijv.) enkele(n), vele(n), weinige(n)
Zelfstandig gebruikt = bijv. 'enkelen vonden de uitleg saai.'
Bijvoeglijk gebruikt = bijv. '
enkele leerlingen
vonden het saai.'
Zelfstandig + wijst op persoon = met -n
Bijvoeglijk = geen -n
Wijst niet op persoon = geen -n
'
Tientallen', 'honderden' etc. = altijd een n!
Slide 26 - Diapositive
Vele / Velen waren onder de indruk van de film.
A
Vele
B
Velen
Slide 27 - Quiz
De gereedschappen zijn alle / allen op online aangeboden.
A
alle
B
allen
Slide 28 - Quiz
Met of zonder -n?
Mijn oma kijkt altijd naar het nieuws voor dove(n) en slechthorende(n)
A
dove, slechthorenden
B
doven, slechthorende
C
doven, slechthorenden
D
dove, slechthorende
Slide 29 - Quiz
Met of zonder -n?
Enkele(n) hebben het huiswerk niet gemaakt.
A
met
B
zonder
Slide 30 - Quiz
Degene(n) die als eerste(n) binnenkwamen, gingen als laatste(n) bezoekers weg.
A
degene / eerste / laatsten
B
degenen / eerste / laatste
C
degenen / eersten / laatste
D
degene / eersten / laatste
Slide 31 - Quiz
Met of zonder -n?
Van die broodjes wil ik er wel ... hebben.
A
enkele
B
enkelen
Slide 32 - Quiz
Wel of geen -n?
De meeste(n) mensen hebben een huisdier.
A
meeste
B
meesten
Slide 33 - Quiz
Van die dropjes heb ik er vele(n) gegeten, terwijl er maar enkele(n) zijn die ze lekker vinden.
A
vele - enkele
B
velen - enkele
C
vele - enkelen
D
velen - enkelen
Slide 34 - Quiz
Miljoene(n) mensen hebben gestemd.
A
Miljoene
B
Miljoenen
Slide 35 - Quiz
Spelling H3
De schrijfwijze van getallen
Slide 36 - Diapositive
De schrijfwijze van getallen
Getallen
schrijf je soms in letters en soms in cijfers.
Letters:
hele getallen van één tot en met twintig:
vier
;
tientallen tot honderd:
vijftig
;
honderdtallen tot duizend:
achthonderd
;
duizendtallen tot tienduizend:
zesduizend
;
honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen:
negenhonderdduizend
;
rangtelwoorden van de getallen hierboven:
twaalfde
.
Cijfers:
getallen boven de twintig:
88 miljoen, 23;
maten, gewichten, data, exacte tijdstippen, e.d: 7 meter, 19 kilo, 30 januari.
Slide 37 - Diapositive
De staatsgreep vond plaats op ..........
A
Vijftien mei negentieneenenzestig
B
15 – 5 – 1961
C
15 mei negentieneenenzestig
D
15 mei 1961
Slide 38 - Quiz
Ik kom om ... naar je toe.
A
twee uur
B
2 uur
C
14.00 uur
Slide 39 - Quiz
Wat is de juiste schrijfwijze?
Janine leest wel ... boeken per jaar.
A
14
B
veertien
Slide 40 - Quiz
Is dit getal juist of onjuist uitgeschreven?
Ik heb nog maar 968 euro op mijn rekening staan
A
juist
B
onjuist
Slide 41 - Quiz
Is dit getal juist of onjuist uitgeschreven?
Van de ... leerlingen was maar ... procent aanwezig.
A
achttien, 25
B
18, 25
C
18, vijfentwintig
D
achttien, vijfentwintig
Slide 42 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
3Ha - spelling les 3
Novembre 2021
- Leçon avec
22 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Herhalen H1 t/m H3
Mars 2021
- Leçon avec
22 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
H/V3 Spelling H1 en H2 18-04-2023
Mai 2022
- Leçon avec
35 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
3Ha - spelling H2 + H3
Novembre 2022
- Leçon avec
11 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
NN6 H3 - herh. Spelling H1-3
Mars 2023
- Leçon avec
51 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Spelling H2 - Met of zonder -n
Avril 2021
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Spelling H2: met of zonder -n
Novembre 2021
- Leçon avec
15 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Spelling H2: met of zonder -n
il y a 11 jours
- Leçon avec
15 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3