3H - Oefentoets H3 en H4

Oefenen H3 en H4
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Oefenen H3 en H4

Slide 1 - Diapositive

Hiernaast staan twee molecuulmodellen weergegeven.
Welke van deze twee modellen stelt de stof die hieronder staat voor?
H2SO4
A
A
B
B

Slide 2 - Quiz


Dit molecuul is C2F6
Wat is de systematische naam van dit molecuul?

Slide 3 - Question ouverte


Hiernaast zie je een stukje van de structuurformule van PVC. Leg uit waarom PVC geen stroom geleid. 

Slide 4 - Question ouverte


Geef de symbolen van twee aardalkalimetalen die net voor en net na Ca in dezelfde groep staan. 
A
K en Sc
B
Mg en Sr
C
Na en K
D
Na en Y

Slide 5 - Quiz


Alkalimetalen (groep 1) gaan een verbinding aan met stoffen uit groep 16 (zuurstofgroep) die kan er zo uit zien: K2O (s) 
Geef de formule van een verbinding tussen lithium (nummer 3) en zwavel (nummer 16).  

Slide 6 - Question ouverte


Methanal (CH2O) wordt gevormd bij de ontleding van methanol, CH4O(l). Hierbij ontstaat ook waterstof (H2).

Leg uit of de ontleding van methanol via een elektrolyse kan plaatsvinden.

Slide 7 - Question ouverte


Dit is een fotovraag, zonder foto geen punten!
Natrium reageert met jood tot vast natriumjodide (NaI). Maak een foto van de kloppende reactievergelijking. 

Slide 8 - Question ouverte


Je kunt op verschillende manieren de metalen uit de ertsen winnen. Zo kun je zilver winnen door zilveroxide, (Ag2O (s), te verhitten. Dan ontstaat er behalve zilver nog één stof. Wat is de juiste reactievergelijking?
A
Ag2O(s)2Ag(s)+O(g)
B
Ag2O(s)Ag2(s)+O(g)
C
2Ag2O(s)4Ag(s)+O2(g)
D
2Ag2O(s)2Ag2(s)+O2(g)

Slide 9 - Quiz

H2 (g) + N2 (g) + O2 (g) →  3 NH4 (g)
Welke vijf fouten heeft Rick hier gemaakt?
Er blijven 3 antwoorden over!
FOUT

H is niet kloppend gemaakt
De formule van waterstof is onjuist
De formule van zuurstof is onjuist
N is niet kloppend gemaakt
De fase van één van de stoffen is incorrect
De formule van stikstof is onjuist
O2 hoort niet in de reactievergelijking
De formule van ammoniak is onjuist

Slide 10 - Question de remorquage


Alle stoffen uit groep 1 reageren heftig met water. Als je cesium (Ce) laat reageren met water ontstaat er vloeibaar cesiumhydroxide (CeOH) en waterstof. 
Geef van deze reactie de kloppende reactievergelijking. 
Let op de toestandsaanduidingen.

Slide 11 - Question ouverte

Welke omschrijving hoort bij welke reactie?
Ontleding / thermolyse / fotolyse / elektrolyse
Oxidatie / verbranding
Vormingsreactie
A + B →  C
A + O2 →  Ax
vuurverschijnselen
A → B + C
zuurstof als beginstof
reactieproduct is een oxide
roesten
A + B → C + D
metaal + zuurstof

Slide 12 - Question de remorquage

De onderste explosiegrens van waterstof is 4 vol% en de bovenste explosiegrens is 75 vol%.
Michel heeft in de keuken 35 L waterstof laten ontsnappen uit het fornuis. De keuken heeft een inhoud van 50000 dm3.

Is het mengsel explosief?

Slide 13 - Question ouverte


Er wordt gekeken naar de reactie van ammoniumdichromaat. Hierbij ontstaan de stoffen water, chroom(III)oxide en stikstof. 
Welke soort reactie is dit?

Slide 14 - Question ouverte

MACRONIVEAU
microniveau
Als een ei gaat rotten gaat het stinken
Doordat gasmoleculen door de lucht verspreiden kan ik ruiken dat dit ei rot is.
Als ik een kaarsje brand wordt dit kaarsje steeds kleiner.
Bij het branden van een kaars wordt de kaarsvet moleculen omgezet in de moleculen koolstofdioxide en water.

Slide 15 - Question de remorquage

SnF₂ is een zout.
Welke uitspraak over SnF₂ is juist?
A
Vast SnF₂ bevat neutrale atomen.
B
Vast SnF₂ geleidt stroom.
C
Vast SnF₂ heeft een laag smeltpunt.
D
Vloeibaar SnF₂ geleidt stroom

Slide 16 - Quiz

Welke stellingen zijn waar?
1 Een reagens moet gevoelig zijn en mag daarom reageren met 2 of meer stoffen
2 Een reagens moet selectief zijn en mag daarom maar met 1 stof reageren.
A
A en B zijn waar
B
A is waar, B is niet waar
C
A is niet waar, B is waar
D
A en B zijn niet waar

Slide 17 - Quiz

Je kunt koolstofdioxide aantonen met kalkwater. Wat gebeurt er met het kalkwater als het met koolstofdioxide reageert?
A
Het gaat stollen
B
Het wordt geel
C
Het wordt helder
D
Het wordt troebel

Slide 18 - Quiz

In een aantal grote steden rijden bussen op waterstof. Deze bussen hebben een grote tank met waterstof onder of bovenop hun bus.

Leg met beide reactievergelijkingen uit waarom waterstofbussen beter zijn voor de luchtkwaliteit in de binnenstad dan bussen op benzine (C8H18 (g))

Slide 19 - Question ouverte

Biobrandstoffen worden gemaakt van plantaardig materiaal. Lees de volgende beweringen.

I Bij de verbranding van biobrandstoffen ontstaat ook koolstofdioxide. Biobrandstoffen zijn daarom net zo milieuvervuilend als gewone autobenzine en dragen bij aan het versterkte broeikaseffect.
II Bij de verbranding van biobrandstoffen ontstaat ook koolstofdioxide. Maar er komt geen extra koolstofdioxide in het milieu, omdat tijdens de plantengroei de koolstofdioxide al uit de lucht is opgenomen.

Welke bewering over biobrandstoffen is juist?
A
I is juist
B
II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 20 - Quiz