Argumenteren (lessenserie)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Argumenteren

We kunnen beter een particulier beveiligings-bureau voor school inhuren. Er zijn inmiddels meer dan genoeg lap-tops verdwenen.

1. Positief
2. Negatief
3. Twijfel

Ik weet nog niet of ik voor of tegen de verkorting van de zomervakantie ben: ik weet er eerlijk gezegd nog te weinig vanaf.

1. Positief
2. Negatief
3. Twijfel

Bij de vorige James Bondfilm spatte het bloed van het scherm af, zo veel geweld kwam erin voor: ik denk niet dat ik meega naar de nieuwe Bondfilm.

1. Positief
2. Negatief
3. Twijfel

Er komt geen poes! Ik ben daar al jaren allergisch voor, en dat weet je.

1. Positief
2. Negatief
3. Twijfel

Ik heb alleen nog maar het slotstukje van de eerste aflevering van The Killing gezien. Ik kan nu echt nog niet zeggen wat ik ervan vind.

1. Positief
2. Negatief
3. Twijfel

In februari is de kans op sneeuw in Zuid-Duitsland veel groter dan in december. Je kunt dan ook beter pas in de krokusvakantie gaan skiën en niet al met Kerstmis.

1. Positief
2. Negatief
3. Twijfel

Ik ga nooit meer naar Lowlands. Ik ben na de laatste keer meer dan een week hartstikke ziek
geweest.

1. Positief
2. Negatief
3. Twijfel

De vorige vergadering waarbij Ben voorzitter was, liep behoorlijk uit: de vergadering van
vanmiddag zal ook wel niet op tijd afgelopen zijn.

1. Positief
2. Negatief
3. Twijfel

Formuleer het standpunt dat bij dit fragment hoort

Noteer standpunt en argument
1. De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij.
2. Je kunt er beter niet aan deelnemen.

1. 1. = argument 2 = standpunt
2. 1. = standpunt 2. = argument

Is het argument feitelijk of waarderend?
1. De kans is erg klein dat je iets wint bij de
Postcodeloterij.
2. Je kunt er beter niet aan deelnemen.

1. feitelijk
2. waarderend

Noteer standpunt en argument
1. Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat
winnen.
2. Hij is immers veruit de beste in de debatten.

1. 1. = argument 2. = standpunt
2. 1. = standpunt 2. = argument

Is het argument feitelijk of waarderend?
1. Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat
winnen.
2. Hij is immers veruit de beste in de debatten.

1. feitelijk
2. waarderend

1. Omdat je met een scooter een grotere kans loopt
op een ernstig ongeluk dan op een fiets,
2. lijkt het mij verstandig om scooters te verbieden.

1. 1. = argument 2. = standpunt
2. 1. = standpunt 2. = argument

Is het argument feitelijk of waarderend?
1. Omdat je met een scooter een grotere kans loopt op een ernstig ongeluk dan op een fiets,
2. lijkt het mij verstandig om scooters te verbieden.

1. feitelijk
2. waarderend

1. Mobieltjes moeten tijdens de les verboden
worden.
2. Leerlingen kunnen er echt geen nuttige dingen
mee doen.

1. 1. = argument 2. = standpunt
2. 1. = standpunt 2. = argument

Is het argument feitelijk of waarderend?
1. Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden.
2. Leerlingen kunnen er echt geen nuttige dingen mee doen.

1. feitelijk
2. waarderend

1. Je wordt er toch beroerd van als je die heftige
berichten over ontgroeningen leest.
2. Ze moeten het ontgroenen gewoon helemaal
verbieden.

1. 1. = argument 2. = standpunt
2. 1. = standpunt 2. = argument

Is het argument feitelijk of waarderend?
1. Je wordt er toch beroerd van als je die heftige berichten over ontgroeningen leest.
2. Ze moeten het ontgroenen gewoon helemaal verbieden.

1. feitelijk
2. waarderend

1. Volgens mij kun je beter blijven zitten,
2. want dan slaag je over twee jaar met hogere
cijfers.

1. 1 = standpunt 2 = argument
2. 1 = argument 2 = standpunt

a Volgens mij kun je beter blijven zitten, want dan
slaag je over twee jaar met hogere cijfers.
b Maar dat kost me wel een heel jaar.

1. b = weerlegging
2. b = tegenargument

1. Omdat er nauwelijks werk voor afgestudeerde
neerlandici te vinden is,
2. lijkt het mij niet verstandig om Nederlands te
gaan studeren.

1. 1 = standpunt 2 = argument
2. 1 = argument 2 = standpunt

a Omdat er nauwelijks werk voor afgestudeerde neerlandici te
vinden is, lijkt het mij niet verstandig om Nederlands te
gaan studeren.
b Dat verbaast me: de afgestudeerde mensen die ik ken,
hebben inmiddels allemaal een baan gevonden.

1. b = weerlegging
2. b = tegenargument

1. Roken bekort het leven met acht jaar.
2. Roken moet helemaal verboden worden.

1. 1 = standpunt 2 = argument
2. 1 = argument 2 = standpunt

a Roken bekort het leven met acht jaar. Roken
moet helemaal verboden worden.
b Mensen moeten zelf weten of ze roken of niet.

1. b = weerlegging
2. b = tegenargument

1. Het boek Merdeka! staat bomvol met
gewelddadige oorlogsscènes.
2. Als je daar niet zo van houdt, kun je het beter niet
lezen.

1. 1 = standpunt 2 = argument
2. 1 = argument 2 = standpunt

a Het boek Merdeka! staat bomvol met gewelddadige
oorlogsscènes. Als je daar niet zo van houdt, kun je het beter
niet lezen.
b Zoveel staan er ook niet in; misschien dat er op 30 van de
meer dan 300 pagina’s gevochten wordt.

1. b = weerlegging
2. b = tegenargument

1. Omdat er helemaal geen alcoholische
versnaperingen te krijgen zijn,
2. is Iran geen geschikt vakantieland voor
levensgenieters.

1. 1 = standpunt 2 = argument
2. 1 = argument 2 = standpunt

a Omdat er helemaal geen alcoholische versnaperingen te
krijgen zijn, is Iran geen geschikt vakantieland voor
levensgenieters.
b Als je de juiste kanalen kent, kun je er heus wel bier en wijn
kopen.

1. b = weerlegging
2. b = tegenargument

Tekst 1 Scheiden moet niet duurder gemaakt worden. Als de advocaat- en notariskosten verhoogd worden, zal dat betekenen dat minder ouders gaan scheiden. Dit zal ervoor zorgen dat de kinderen in een huishouden zitten waar elke dag geruzied wordt.
Voordat mijn ouders gescheiden waren, was het niet fijn thuis. Elke dag geschreeuw en gescheld,
inslapen terwijl er beneden geruzied wordt. De sfeer was altijd gespannen, altijd was er de angst voor meer ruzie. Ik huilde veel.
Naar: Maaike Haagen, de Volkskrant, 20 september 2011

1. autoriteit & kenmerk of eigenschap
2. voor- en nadelen & vergelijking
3. oorzaak en gevolg & voorbeeld
4. vergelijking & kenmerk of eigenschap