Lidwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Als wij het lidwoord "het" gebruiken, vertaal je dat in het Duits meestal naar:

1. Die
2. Das
3. Der
4. Die (meervoud)

Woorden die eindigen op een "-e" zijn meestal:

1. Die
2. Das
3. Der
4. Die (meervoud)

Mannelijke personen krijgen het lidwoord:

1. Die
2. Das
3. Der
4. Die (meervoud)

Vrouwelijke dieren krijgen het lidwoord:

1. Die
2. Das
3. Der
4. Die (meervoud)

.... Katze

.... Kuh

.... Buch

.... Pausen

.... Stier

.... Tier

.... Bücher

.... Pferd

.... Cousin

.... Spinne

.... Lehrerinnen

.... Spinne

.... Lehrer

.... Schaf

.... Schlaugen

die

das

die (meervoud)

der

4e naamval is......

1. Onderwerp
2. Lijdende vorm
3. Meewerkende vorm

de 4e naamval vrouwelijk?

1. der
2. den
3. die
4. das

4e naamval van
"de hond"

1. der Hund
2. dem Hund
3. den Hund
4. das Hund

Hoe vraag je naar de 4e naamval

1. wie/ wat + gezegde
2. wie/ wat + gezegde + onderwerp
3. aan wie/ wat + gezegde + onderwerp
4. wie / wat

4e naamval van
"mijn man"

1. mein Mann
2. meinem Mann
3. meinen Mann
4. deine Mann

4e naamval van
"het huis"

1. das Haus
2. dem Haus
3. den Haus
4. der Haus