Thema 2. Woordenschat

Woordenschat thema 2.
Weet jij de betekenis van de woorden?

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Woordenschat thema 2.
Weet jij de betekenis van de woorden?

Slide 1 - Diapositive

De apotheek
A
Een briefje bij een medicijn waarop staat wat er in dat medicijn zit, wat het medicijn met je doet en hoe je het medicijn moet gebruiken
B
De verzorging door een dokter
C
Of je fit bent of niet
D
De winkel waar je medicijnen kunt (op)halen

Slide 2 - Quiz

De behandeling
A
De verzorging door een dokter
B
Of je fit bent of niet
C
Wat je elke dag eet en wanneer je dat doet.
D
Een middel tegen een ziekte, een geneesmiddel.

Slide 3 - Quiz

De bijsluiter
A
Een briefje bij een medicijn waarop staat wat er in dat medicijn zit, wat het medicijn met je doet en hoe je het medicijn moet gebruiken.
B
Een middel tegen een ziekte, een geneesmiddel.
C
Op een bepaalde manier kijken of er iets met iemand aan de hand is. Het recept Een b
D
Dat zeg je van iemand die veel sport

Slide 4 - Quiz

Of je fit bent of niet.

Slide 5 - Question ouverte

De regels die zeggen wat je wel of niet mag eten of drinken,
bijvoorbeeld als je wilt afvallen.

Slide 6 - Question ouverte

Het eetpatroon
Wat je elke dag eet en wanneer je dat doet
Klopt
klopt niet

Slide 7 - Sondage

De gezondheid
Hoe het met jouw lichaam gaat
klopt
klopt niet

Slide 8 - Sondage

De dokter waar je altijd naartoe gaat als jij je niet goed voelt.
A
Het onderzoek
B
De huisarts
C
Het recept
D
Het medicijn

Slide 9 - Quiz

Een te hoge temperatuur van het lichaam waardoor iemand zich
ziek voelt.

A
Het recept
B
De gezondheid
C
De koorts
D
De vitamine

Slide 10 - Quiz

Het medicijn
A
Een middel tegen een ziekte, een geneesmiddel
B
Op een bepaalde manier kijken of er iets met iemand aan de hand is.
C
Een briefje van de dokter waarop staat welk medicijn je moet krijgen.
D
Dat zeg je van iemand die veel sport.

Slide 11 - Quiz

De vitamine
A
Een middel tegen een ziekte, een geneesmiddel.
B
Of je fit bent of niet
C
Wat je elke dag eet en wanneer je dat doet
D
Een stof in eten en drinken die je helpt om gezond te blijven.

Slide 12 - Quiz