5.8 Spelling - Engelse werkwoorden

Spellen bij Nederlands
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spellen bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

5.9 Spelling

Leerdoel:
Je weet hoe je Engelse werkwoorden in het Nederlands op de juiste manier spelt:

Slide 2 - Diapositive

Engelse werkwoorden

In de Nederlandse taal gebruiken we vaak Engelse werkwoorden. 
Wie downloadt er nou nog? Lekker streamen!

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Samengevat
Als wij Engelse werkwoorden in onze taal gebruiken, vervoeg je die op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.

Infinitief 
tt
vt
vd
downloaden
ik download
jij downloadt
ik /jij  downloadde 
wij downloadden
gedownload
faxen
ik fax 
jij faxt
ik/jij faxte
wij faxten
gefaxt
triggeren
ik trigger
jij trigger
ik/jij triggerde
wij triggerden 
getriggerd

Slide 5 - Diapositive

Samengevat
Werkwoorden als saven, daten en deleten behouden hun -e in de stam.
Infinitief 
tt
vt
vd
saven
ik save
jij savet
ik /jij  savede 
wij saveden
gesaved
daten
ik daten 
jij datet
ik/jij datete
wij dateten
gedatet
deleten
ik delete
jij delete
ik/jij deletete
wij deleteten 
gedeletet

Slide 6 - Diapositive

Samengevat
Werkwoorden met een dubbele medeklinker ‘vernederlandsen’ we vaak, tenzij dat de uitspraak beïnvloedt.
Infinitief 
tt
vt
vd
crossen
ik cros
jij crost
ik /jij  croste 
wij crosten
gecrost
appen
ik app
jij appt
ik/jij appte
wij appten
geappt
grillen
ik gril
jij gril
ik/jij grilde
wij grilden
gegrild

Slide 7 - Diapositive

Woorden uit een andere taal die wij gebruiken in het Nederlands, noem je leenwoorden.
A
Echt wel!
B
Echt niet!

Slide 8 - Quiz

Je gebruikt de Nederlandse spellingregels voor het schrijven van de werkwoorden uit het Engels.
A
Yes!
B
No!

Slide 9 - Quiz


Ik at erg ongezond, ik ... de hele dag
A
snackde
B
gesnackt
C
snack
D
snackte

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 11 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald.
B
gevolleyballd.

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ...(rugbyen - vt).
A
Hij rugbyte.
B
Hij rugbyde.
C
Hij rugbyente.
D
Hij rugbyende.

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden

Zij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 14 - Quiz

Engelse werkwoorden
Ik heb (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 15 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (daten-vt)
A
deette
B
date
C
datede
D
datete

Slide 16 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede
B
managete
C
managde
D
managte

Slide 17 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 18 - Quiz

Wat doe joe noo nou?

Slide 19 - Diapositive

Geef aan hoe goed je de leerstof begrijpt:
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Sondage

Extra: uitlegfilmpje

Slide 21 - Diapositive

0

Slide 22 - Vidéo

Opdrachten maken
Opdracht 4, 5 blz 122

Scan deze qr-code en beantwoord de vragen!




Slide 23 - Diapositive

Geef aan hoe de opdrachten gingen:
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage

Slide 25 - Diapositive