Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1-4
Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
EXAMEN ZORG EN WELZIJN
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen
Voorbereiding praktijk
Voorbereiding theorie
Slide 2 - Diapositive
Welke persoonlijke voorbereiding tref je voordat je gaat koken
Slide 3 - Question ouverte
Wat heb je niet nodig tijdens het koken
A
telefoon
B
bestek
C
maatbeker
D
weegschaal
Slide 4 - Quiz
Welk wasmiddel gebruik je om dit wasgoed te wassen
A
wolwasmiddel
B
witwasmiddel
C
fijnwasmiddel
D
bontwasmiddel
Slide 5 - Quiz
Welke producten zijn schoonmaakmaterialen? meerdere antwoorden goed.
A
microvezeldoekje
B
allesreiniger
C
zeem
D
stofzuiger
Slide 6 - Quiz
Welk soort schoonmaakmiddel zorgt ervoor dat de meeste micro-organismen doodgaan?
A
reinigingsmiddel
B
onderhoudsmiddel
C
desinfecteermiddel
D
oplosmiddel
Slide 7 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Welk schoonmaakmateriaal is dit?
A
luiwagen
B
bezem
C
dweil
D
vloerwisser
Slide 8 - Quiz
Je hebt een mopsteel gebruikt tijdens het schoonmaken. Hoe maak je deze schoon voordat je hem ophangt?
A
je neemt hem klamvochtig af
B
je slaat hem uit
C
spoelt hem goed schoon met heet water
D
Je wast hem op 60ºC.
Slide 9 - Quiz
Lees de volgende zinnen.
'Hartelijk bedankt voor uw informatieaanvraag. Middels deze e-mail stuur ik u meer informatie over de woongroep Vlinder.' In welk onderdeel van een e-mail staan deze zinnen?
A
Onderwerp
B
inleiding
C
kern
D
ondertekening
Slide 10 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Je ziet een etiket van een kledingstuk.
Op hoeveel graden moet dit kledingstuk gewassen worden?
A
40 graden
B
60 graden
C
30 gragen
D
50 graden
Slide 11 - Quiz
Wat betekent het begrip ruwschoon maken
A
het grove vuil verwijderen
B
hardhandig schoonmaken
C
klamvochtig schoonmaken
D
desinfecteren
Slide 12 - Quiz
Wat betekent dit pictogram?
A
strijken
B
bleken
C
drogen
D
wassen
Slide 13 - Quiz
Wat betekent dit pictogram?
A
föhnen
B
strijken
C
drogen
D
bleken
Slide 14 - Quiz
kijk de afbeelding.
Wat betekent dit symbool op een wasetiket?
A
strijken op hoge temperatuur
B
drogen in droogtrommel
C
wasmachine reinigen
D
professioneel reinigen
Slide 15 - Quiz
Wat voor soort verbranding zie je op de afbeelding
A
eerste graads
B
tweede graads
C
snijwond
D
scheurwond
Slide 16 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Wat is de betekenis van dit pictogram?
Voor het reinigen van...
A
harde vloeren
B
vloerkleden
C
houten vloeren
D
zachte vloeren
Slide 17 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Wat betekent dit gevaarsymbool?
A
Product kan mogelijk kankerverwekkend zijn
B
Product kan exploderen
C
Kan door inademen ernstig gevaar opleveren en dodelijk zijn.
D
Product kan gemakkelijk vlam vatten
Slide 18 - Quiz
In je trui zit een wasetiket met daarop een wastobbe met een horizontale streep eronder.
Wat betekent dit?
A
je moet de trui met de hand wassen
B
je moet de wasmachine maximaal tot een derde vullen
C
je mag de trui niet wassen
D
je moet de wasmachine maximaal tot de helft vullen
Slide 19 - Quiz
Je gaat de was strijken en opvouwen. Wat zijn voorbeelden van platgoed? Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.
A
servetten
B
theedoeken
C
t-shirt
D
zakdoeken
Slide 20 - Quiz
Wat is een persoonsgebonden budget? (PGB)
A
Een budget dat een persoon krijgt om kleding en leuke spullen te kopen.
B
Een budget dat een persoon krijgt om van op vakantie te gaan.
C
Een budget dat een persoon krijgt om zorg en hulp in te kopen.
D
Een budget dat een persoon krijgt om boodschappen van te doen.
Slide 21 - Quiz
Welk wasgoed moet je strijken?
A
theedoek
B
onderlakens
C
handdoeken
D
badlakens
Slide 22 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Wat voor technologisch apparaat is dit?
A
sensor
B
domotica
C
zorgrobot
D
medido
Slide 23 - Quiz
Welke voedingsmiddelen staan er in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum?
Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.
A
aardappels
B
kipfilet
C
olijven
D
bruine bonen
Slide 24 - Quiz
Welk voedingsmiddel staat er in niet de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum?
A
beschuit
B
roggebrood
C
volkoren brood
D
zilvervliesrijst
Slide 25 - Quiz
Wat betekent ADL?
A
algemene dagelijkse levenshandelingen
B
algemene dagelijkse levensverwachtingen
C
algemene dagelijkse levensverrichtingen
D
algemene dagelijkse levensinvullingen
Slide 26 - Quiz
Nederland heeft een multiculturele samenleving.
Wat betekent dat?
A
Dat er mensen met verschillende opvattingen wonen in Nederland.
B
Dat er mensen uit verschillende culturen wonen in Nederland.
C
Dat er mensen van verschillende leeftijden wonen in Nederland.
D
Dat er mensen van verschillende geslachten wonen in Nederland.
Slide 27 - Quiz
Hoe noem je een persoon die in Nederland geboren is en ook van Nederlandse oorsprong is?
A
allochtoon
B
emigrant
C
autochtoon
D
immigrant
Slide 28 - Quiz
Je werkt in een leefstijlcentrum.
In welke sector werk je dan?
A
in de zorg
B
in het welzijnswerk
C
in het onderwijs
D
in de marketing
Slide 29 - Quiz
Waarvan is dit een voorbeeld?
A
grove bewegingen
B
grove motoriek
C
fijne beweging
D
kleine motoriek
Slide 30 - Quiz
Met wat voor soort problemen kun je terecht bij de Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa?
A
problemen met je zenuwen
B
problemen met je partner
C
problemen met je immuunsysteem
D
problemen met je eetgedrag
Slide 31 - Quiz
Met welke problemen kun je bij het Riagg terecht?
A
lichamelijke problemen
B
relatieproblemen
C
psychische problemen
D
opvoedingsproblemen
Slide 32 - Quiz
Iemand die werkloos is en een uitkering krijgt, moet toestemming vragen om vrijwilligerswerk te doen.
Aan wie moet hij dit vragen?
A
aan de werkgever
B
aan de gemeente
C
aan de uitkeringsinstantie
D
aan de vrijwilligersorganisatie
Slide 33 - Quiz
Wanneer zijn meisjes geslachtsrijp?
A
als ze menstrueren
B
als de borsten beginnen te groeien
C
als ze tiener worden
D
als ze 12 jaar zijn
Slide 34 - Quiz
Wat wordt bedoeld met testosteron?
A
een medicijn
B
een hormoon
C
een voorbehoedmiddel
D
een aandoening
Slide 35 - Quiz
Lees de volgende omschrijving:
'Een dieet waarbij de hoeveelheid zout beperkt is.'
Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
Energiebeperkt dieet
B
Calciumbeperkt dieet
C
Eiwitbeperkt dieet
D
Natriumbeperkt dieet
Slide 36 - Quiz
Wat is een gastspreker?
A
Een vrijwilliger die gasten de weg wijst.
B
Een persoon die komt spreken.
C
Een bezoeker van de informatieavond.
D
Een persoon die de gasten welkom heet.
Slide 37 - Quiz
Welk punt is één van de basisregels van EHBO?
A
Koel het slachtoffer door koud water op zijn gezicht te deppen.
B
Verwijder kleding en sieraden van het slachtoffer.
C
Stel het slachtoffer gerust.
D
Blijf het slachtoffer aanspreken totdat hij bij bewustzijn komt.
Slide 38 - Quiz
Voor een activiteit moet je voor 36 personen koffiezetten. Er gaan 6 kopjes uit 1 liter.
Hoeveel liter koffie moet je zetten om elke persoon 1 kopje koffie aan te bieden?
A
5 liter
B
6 liter
C
7 liter
D
8 liter
Slide 39 - Quiz
Welke drug veroorzaakt hallucinaties?
A
Cocaïne
B
GHB
C
Hasj
D
Paddo's
Slide 40 - Quiz
Berend heeft de beperking dat hij zijn benen niet onder controle heeft.
Wat voor soort beperking is dit?
A
een visuele beperking
B
een verstandelijke beperking
C
een auditieve beperking
D
een lichamelijk beperking
Slide 41 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Je ziet dat iemand 'een lijntje aan het snuiven' is. Welke drug wordt er gebruikt?
A
Cocaïne
B
GHB
C
Hasj
D
Paddo's
Slide 42 - Quiz
Wat is converseren?
A
formeel bespreken
B
gezellig praten
C
telefoneren
D
vergaderen
Slide 43 - Quiz
Lees de volgende omschrijving: 'Allerlei aanpassingen in huis om zaken automatisch te laten gebeuren.' Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
zorgrobotica
B
ADL-hulpmiddelen
C
domotica
D
e-healthmiddelen
Slide 44 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Welk schoonmaakmateriaal is dit?
A
bezem
B
luiwagen
C
vloerwisser
D
dweil
Slide 45 - Quiz
Met welke stof ben je voorzichtig als je een verhoogde bloeddruk hebt?