Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
De
was
doen
Verzorging voor jou,
thema 5, les 3
Slide 1 - Diapositive
Wie heeft zelf weleens de wasmachine aangezet? En wat ging je toen wassen?
Slide 2 - Question ouverte
Bijna elk kledingstuk is gemaakt van heel dunne draadjes. Deze draadjes heten vezels. De vezels vormen samen een draad. De draden zijn door elkaar geweven, en vormen samen een stof. Van een stof wordt bijvoorbeeld een
T-shirt gemaakt.
Waar bestaat kleding uit?
Slide 3 - Diapositive
Zijn dit vezels? Of draad? Of stof?
Slide 4 - Diapositive
Zijn dit vezels? Of draad? Of stof?
Slide 5 - Diapositive
Zijn dit vezels? Of draad? Of stof?
Slide 6 - Diapositive
Draad
Stof
Vezels
Slide 7 - Diapositive
De vezels van een stof kunnen van planten of van dieren zijn. Katoen en linnen zijn
gemaakt van planten.
Wol en zijde komen van dieren. Ook dit zijn natuurlijke vezels, gemaakt van materialen
uit de natuur.
Vezels die van aardolie worden gemaakt zijn synthetisch. Nylon en polyester zijn
hier voorbeelden van.
Slide 8 - Diapositive
Wol
Zijde
nylon
Polyester
Katoen
Linnen
Slide 9 - Question de remorquage
Eigenschappen van stoffen
Elke stof heeft andere eigenschappen. Als je kleding koopt,
kun je op deze eigenschappen letten.
Katoenen kleding is lekker zacht en soepel. Het neemt ook veel vocht op. En doordat het veel lucht door laat, voelt het koel aan.
Veel truien zijn van wol. Dit, omdat wol je lekker warm houdt. Maar je krijgt het niet snel te heet; gewoon aangenaam warm. Ook neemt het veel vocht op, net als katoen.
Nylon neemt nauwelijks vocht op. Je zweet wordt dus ook slecht opgenomen. Het is heel licht, maar het houdt je niet warm.
Slide 10 - Diapositive
Welke stof is niet heel warm en neemt veel zweet op?
Welke stof is het best voor een warme trui?
Welke stof is heel licht?
Slide 11 - Question de remorquage
Kleding brandt!
Tijdens een feest met oud en nieuw was er een cafébrand in Volendam. Er vielen veel gewonden en doden.
Veel bezoekers droegen synthetische kleding. Meneer Hamers van de Nederlandse Brandwondenstichting: ''We moeten de mensen waarschuwen. Die synthetische jurkjes branden meteen. De stof versmelt met de wond. Daardoor is het kledingstuk
niet meer uit te trekken.''
Brandweer: ''Alles wat van een dier komt, brandt slecht. Alles wat van een plant komt, brandt enorm. Daarom dragen brandweerlieden dikke wollen jassen.''
Slide 12 - Diapositive
Welke stoffen smelten aan de huid vast?
A
Natuurlijke stoffen
B
Katoen
C
Wol
D
Synthetische stoffen
Slide 13 - Quiz
Welke stoffen branden sneller?
A
Dierlijke stoffen.
B
Plantaardige stoffen.
C
Wollen truien
D
Vezels
Slide 14 - Quiz
Om een brandje te blussen, kun je het vuur afdekken met een ...... deken
A
katoenen
B
synthetische
C
wollen
D
kleine
Slide 15 - Quiz
Maar nooit met een ...... deken.
A
wollen
B
stoffen
C
katoenen
D
synthetische
Slide 16 - Quiz
Want wol brandt ...... en synthetische stoffen branden ......
A
slecht, goed
B
goed, slecht
C
snel, traag
D
traag, snel
Slide 17 - Quiz
Door de wollen deken komt er geen ....... meer bij het vuur. En zonder ....... dooft het vuur.
A
water
B
rook
C
zuurstof
D
zand
Slide 18 - Quiz
De was sorteren
Kleding die je draagt, wordt vuil. Kleding gaat door het dragen minder fris ruiken.
Je moet kleding wassen om drie redenen:
- De hygiëne: door te wassen krijgen ziekteverwekkers geen kans.
- De geur: schoongewassen kleren ruiken fris.
- De vlekken: schone kleding ziet er beter uit.
Je moet de was sorteren. Je moet ook op de kleuren letten. In de witte was doe je alleen witte kledingstukken. In de bonte was doe je alleen gekleurde kledingstukken. In de fijne was doe je kwetsbare kledingstukken; zoals zijde en wol.
Je moet ook op de temperatuur letten.
Was je de kleding te heet? Dan kunnen kledingstukken krimpen of verkleuren. Voorbeelden van stoffen die snel krimpen zijn linnen en wol. Deze mag je dus alleen op een lage temperatuur wassen, zoals bijvoorbeeld 30 graden.
Slide 19 - Diapositive
Met welk middel kun je gekleurde kleding (bonte was) wassen?
A
Fijnwasmiddel.
B
Bontwasmiddel.
C
Totaalwasmiddel.
D
Witwasmiddel.
Slide 20 - Quiz
Met welk middel kun je kleding van zijde en wol wassen?
A
Fijnwasmiddel.
B
Bontwasmiddel.
C
Totaalwasmiddel.
D
Witwasmiddel.
Slide 21 - Quiz
Met welk middel kun je zwarte kleding wassen?
A
Fijnwasmiddel.
B
Bontwasmiddel.
C
Totaalwasmiddel.
D
Zwartwasmiddel.
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Question ouverte
Wat betekent het symbool met het kruis erin?
A
Je mag dit niet strijken.
B
Je mag dit niet wassen,
ook niet in de handwas.
C
Je mag dit niet wassen.
D
Je mag dit niet bleken.
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Vidéo
00:31
Waarom moet hij nu op zichzelf van z'n moeder?
A
Omdat het al een man is.
B
Omdat de moeder haar zoon niet kan uitstaan.
C
Omdat ze niet tegen het gehuil van de hond kan.
D
Omdat zij alleen nog voor zichzelf wil koken.
Slide 26 - Quiz
01:17
Wat bedoelt ze met ''ongeëmancipeerd''?
A
Dat zijn mensen die niet houden van wandelen.
B
Niet modern; dus ouderwets naar vrouwen toe.
C
Dat mensen niet in de wetenschap geloven.
D
Dat betekent dat alleen mannen het huishouden doen.
Slide 27 - Quiz
01:51
Wat bedoelt hij met agressieve cosmetische producten?
A
Producten die je agressief maken.
B
Agressieve honden.
C
Producten in de
kosmos / ruimte.
D
Make-up of verzorgingsproducten
Slide 28 - Quiz
02:22
''Ga eerst mijn was maar eens doen!'' Waar is dit een voorbeeld van?
A
Gedrag van een ouderwetse man.
B
Een compliment.
C
Gedrag van een moderne man.
D
Advies aan de vriendin.
Slide 29 - Quiz
02:53
Waarom moet Wouter blijven van de oudere man, denken jullie?
A
Hij mag geen plezier met het nieuwe hondje hebben.
B
Hij wil hem gaan straffen.
C
Hij moet eerst even zijn tanden gaan poetsen.
D
Hij moet gaan leren hoe je het huishouden doet.
Slide 30 - Quiz
03:23
Wat moet je als eerste doen, als je de stofzuiger gaat gebruiken?
A
De stofzuiger terugzetten in de kast.
B
De aan-knop indrukken.
C
De stekker in het stopcontact doen.
D
De stang met kop over de vloer schuiven.
Slide 31 - Quiz
03:54
Wat is een wasautomaat?
A
Een vaatwasser.
B
Een wasmachine.
C
Een automaat met snoep.
D
Een automatische deur.
Slide 32 - Quiz
04:28
Als je geld opzuigt met de stofzuiger: krijg je het eigenlijk wel weer uit de stofzuiger?
A
Ja, maar dan is het
wel nat geworden.
B
Nee, je kunt er dan niet
meer bij.
C
Nee, de stofzuigzak kun je niet openen.
D
Ja, dat komt dan gewoon tussen het vuil te liggen.
Slide 33 - Quiz
05:08
Wat gebeurt er als je kleding te heet wast?
A
Dan kan het flink krimpen.
B
Dan zet het uit, en wordt het veel te groot.
C
Dan wordt de kleur
nog feller.
D
Dan komt het met gaten uit de wasmachine.
Slide 34 - Quiz
05:49
Hij ruïneert ze! Een ander woord voor ruïneren is...
A
Bevuilen.
B
Verpesten.
C
Besmetten.
D
Kapotmaken.
Slide 35 - Quiz
06:34
Waarom krijgt Wouter het bonnetje van oom Ben?
A
Omdat hij zijn kleren heeft geruïneerd, en Wouter moet betalen vindt hij.
B
Omdat hij zijn verlanglijstje aan hem laat zien.
C
Omdat hij even boodschappen voor hem moet doen.
D
Omdat oom Ben van lijstjes houdt, en deze graag maakt.