HV1A

HV1A
Bonjour la classe!
Aujourd'hui on est...?
Hier c'était .....
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

HV1A
Bonjour la classe!
Aujourd'hui on est...?
Hier c'était .....

Slide 1 - Diapositive

HV1A
Bron H
persoonlijke voornaamwoorden
werkwoord AVOIR

Slide 2 - Diapositive

Les pronoms (de pers. vnw)
Hoe was het ook al weer?
ik                =   je                               wij = nous
jij                =   tu                              jullie/u = vous
hij/zij        = il/elle                         zij = ils/elles
men/wij  = on

Slide 3 - Diapositive

Wat is goed?
ik =
A
je
B
tu
C
il
D
elle

Slide 4 - Quiz

Wat is goed?
zij =
A
je
B
tu
C
il
D
elle

Slide 5 - Quiz

Wat is goed?
wij =
A
nous
B
vous
C
ils
D
elles

Slide 6 - Quiz

Wat is goed?
men/wij =
A
il
B
on
C
vous
D
elles

Slide 7 - Quiz

Wat is goed?
zij (Marie et Chloé)
A
il
B
on
C
vous
D
elles

Slide 8 - Quiz

Het werkwoord AVOIR
Hoe was het ook al weer?
j'ai          = ik heb                           nous avons = wij hebben
tu as      = jij hebt                         vous avez     = jullie hebben / u heeft
il/elle a = hij/zij heeft               ils/elles ont = zij hebben     
on a       = wij hebben/men heeft

Slide 9 - Diapositive

Wat is goed?
elle a =
A
ik heb
B
jij hebt
C
hij heeft
D
zij heeft

Slide 10 - Quiz

Wat is goed?
nous avons =
A
wij hebben
B
jullie hebben
C
zij hebben (Marie en Chlóe)
D
zij hebben (Tom et Jim)

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
j'ai =
A
ik heb
B
jij hebt
C
hij heeft
D
zij heeft

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
elles ont =
A
zij heeft
B
hij heeft
C
zij hebben (Marie en Chlóe)
D
zij hebben (Tom et Jim)

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
jij hebt =
A
j'ai
B
tu as
C
elle a
D
vous avez

Slide 14 - Quiz

Wat is goed ?
u heeft =
A
nous avons
B
vous avez
C
ils ont
D
elles ont

Slide 15 - Quiz

Wat is goed ?
men heeft =
A
il a
B
elle a
C
on a
D
nous avons

Slide 16 - Quiz

Vervang namen en zelfst. nw door 
il/elle of ils/elles
Hoe was het ook al weer?
Tom a un frère -> Il a un frère      
Tom heeft een broer -> hij heeft een broer
Marie a un chien -> elle a un chien.                       
Tom et Jim ont une soeur -> Ils ont une soeur.
Chloé et Chris ont un chat -> Ils ont un chat.
Sarah et Anna ont un poisson -> Elles ont un poisson

Slide 17 - Diapositive

Vervang namen en zelfst. nw 
door il/elle of ils/elles
Mannelijk woord enkelvoud = il
Vrouwelijk woord = elle
Mannelijk + vrouwelijk = ils
Vrouwelijk + vrouwelijk = elles

Slide 18 - Diapositive

Traduis
(Ik heb) ................ un frère

Slide 19 - Question ouverte

Traduis
(Wij hebben)....... trois soeurs.

Slide 20 - Question ouverte

Vervang...
(Mon frère )................ a douze ans.

Slide 21 - Question ouverte

Vervang
(Les trois soeurs) ....... ont des stylos bleus.

Slide 22 - Question ouverte

Vervang
(Patrick et Anna) .... ont une tente.

Slide 23 - Question ouverte

Vervang
(Marianne) ..... va à la plage.

Slide 24 - Question ouverte