H5 - In de klas

Hoofdstuk 5 - In de klas
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 5 - In de klas

Slide 1 - Diapositive

Veel oefeningen zijn op meerdere niveaus:
                               /             /
Kies zelf welk niveau geschikt is voor je klas.

Slide 2 - Diapositive

1. Zeg: Ik ben docent. Docent. Ben jij docent?

2. Geef zelf antwoord: Nee, jij bent leerling.

3. Vraag de leerlingen: Ben je leerling?

4. Stimuleer dat de leerling antwoordt met "Ja".

5. Herhaal het antwoord in een hele zin (Ja, ik ben leerling). Laat de leerling nazeggen.

6. Vraag nogmaals: Ben jij docent?

7. Stimuleer dat de leerling antwoordt met "Nee" of "Nee, leerling".

8. Herhaal het antwoord in een hele zin (Nee, ik ben leerling). Laat de leerling nazeggen.

Slide 3 - Diapositive

1. Zeg: Ik ben docent. Docent. Ben jij docent?

2. Geef zelf antwoord: Nee, jij bent leerling.

3. Vraag de leerlingen: Ben je leerling?

4. Stimuleer dat de leerling antwoordt met "Ja, ik ben leerling".

5. Vraag nogmaals: Ben jij docent?

6. Stimuleer dat de leerling antwoordt met "Nee, leerling" of "Nee, ik ben leerling".

8. Herhaal het antwoord in een hele zin (Nee, ik ben leerling). Laat de leerling nazeggen.

Slide 4 - Diapositive

1. Leg enkele voorwerpen op verschillende plaatsen neer en                        vertel hardop wat je doet. Introduceer hiermee de voorzetsels "op",      "in" en "onder". Bijvoorbeeld:
- Ik doe de pen in de tas.
- In de tas.
- Ik leg het boek op de tafel.
- Op de tafel.
- Ik leg de gum onder het boek.
- Onder het boek.
   Bedenk zelf nog meer acties.

2. Laat de leerlingen blz. 11 voor zich nemen. Stel controlevragen. Wijs      één voor één op de bovenste drie afbeeldingen en vraag bij ieder          afbeelding: Waar is de kat?
    Geef eerst zelf antwoord als de leerlingen er niet uit komen.

Slide 5 - Diapositive

1. Volg de stappen van niveau 1.

2. Oefen nu ook de voorzetsels "voor" en "achter".
- Ik leg de gum voor de tas.
- Voor de tas.
- Ik leg de schaar achter de tas.
- Achter de tas.
   Houd hierbij rekening met het verschil in perspectief tussen jou en     de leerlingen.

3. Stel controlevragen bij de eerste 5 afbeeldingen (Waar is de kat?).      Laat de leerlingen korte antwoorden geven. Geef eventueel zelf            antwoord.

Slide 6 - Diapositive

1. Volg de stappen van niveau 1         en niveau 2.
   Stimuleer dat de leerlingen antwoorden in hele zinnen.

2. Oefen nu ook de voorzetsels "tussen" en "naast".
- Ik leg het potlood tussen het boek en de gum.
- Ik leg de pen naast het boek.

3. Stel controlevragen bij alle afbeeldingen (Waar is de kat?).

Slide 7 - Diapositive

Bij deze oefening herhaal je de zinnen die hiervoor aangereikt zijn.

1. Geef eerst zelf de volgende voorbeelden:
- Ik leg het boek op de tafel.          Waar is het boek?          Op de tafel.
- Ik doe de pen in de tas.                 Waar is de pen?              In de tas.
- Ik leg de pen onder het boek.     Waar is de pen?              Onder het boek.

2. Bedenk nu zelf een aantal opdrachten en vragen met bekende woorden. Waar is ...?

3. Laat de leerlingen een antwoord geven dat begint met "op", "in" of "onder".

4. Oefen op dezelfde manier met "voor" en "achter".

5. Oefen op dezelfde manier met "tussen" en "naast".
    Stimuleer dat de leerlingen antwoorden met hele zinnen.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Geef de leerlingen opdrachten en laat ze dat uitvoeren. Bijvoorbeeld: Sta op de tafel, zit onder de tafel, enz.
Gebruik de geleerde voorzetsels: op, in, onder, voor, achter, tussen, naast.

Slide 10 - Diapositive

Deel de volgende dia met de leerlingen.
Laat zien hoe het spel gaat.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

1. Laat de leerlingen blz. 12 in het werkboek pakken. Laat de                        afbeeldingen groot op het bord zien.
2. Lees de zinnen langzaam voor:
- Wij zijn op school. Wijs op de afbeelding met school.
- Op school.
3. Laat de leerlingen het woord school herhalen. Eerst klassikaal en        daarna individueel.
4. Lees voor en wijs op de juiste afbeeldingen:
- Wij zijn in het lokaal.
- Lokaal.
- We hebben les.
- Les.
5. Laat *-leerlingen de woorden lokaal en les herhalen.
    Laat de andere leerlingen de zinnen herhalen.
6. Stel individuele leerlingen de volgende vragen:
- Waar ben jij?
- Heb je les?
    Stimuleer dat **/***-leerlingen antwoorden in hele zinnen.
7. Geef ***-leerlingen de opdracht enkele van de geoefende vragen        te stellen aan een medeleerling. De medeleerling antwoordt.

Slide 13 - Diapositive

1. Toon de afbeeldingen op het digibord.
    Lees de volgende zinnen voor en wijs op de juiste afbeelding.
- Wat doe je in de les?
- Je zit op een stoel. Zitten.
- Kijk maar. Dit is een stoel (wijs naar een stoel).
- Ik zit op de stoel (ga op een stoel zitten).
2. Laat de leerlingen de woorden zitten en stoel herhalen.
3. Lees de volgende zinnen voor en wijs op de juiste afbeelding.
- Ik schrijf op het bord.
- Kijk maar. Dit is het bord (wijs op het whiteboard).
- Ik schrijf op het bord. Schrijven (demonstreer).
4. Laat de leerlingen de woorden schrijven en bord herhalen.
5. Lees de volgende zinnen voor en wijs op de juiste afbeelding.
- Wat doe je nog meer?
- Ik kijk naar een plaatje.
- Kijken (wijs op je eigen ogen).
- Ik luister. Luisteren (leg je hand om je oor).
- Ik praat. Praten (gebaar dat er geluid uit je mond komt).
- Ik lees. Lezen (demonstreer met een boek).
6. Laat de leerlingen de losse aangeboden woorden herhalen. Maak        daarbij dezelfde gebaren.

Slide 14 - Diapositive

1. Volg de stappen van niveau*, maar laat de leerlingen naast de losse woorden ook de voorgelezen zinnetjes herhalen.



1. Volg de stappen van niveau* en niveau**.

2. Stel individuele leerlingen de volgende vragen:
- Waar zit ik op?
- Waar schrijf ik op?
    De antwoorden op de stoel en op het bord volstaan.

3. Controleer het begrip van de overige werkwoorden door de                  gebruikte gebaren te tonen en de leerlingen te vragen: 
- Wat doe ik?

Slide 15 - Diapositive

1. Laat één van de plaatjes zien en vraag:
- Wat is dat?
2. Zeg:
- Dat is een ...
3. Geef een paar voorbeelden met de plaatjes.
4. Laat nu één van de plaatjes zien en zeg:
- Wat is dat?
- Ik weet het niet (maak een niet-begrijpend gebaar).
   Vraag één van de leerlingen:
- Wat is dat?
5. Herhaal dit met een paar leerlingen. Kies alleen plaatjes van                  voorwerpen die je al eens hebt behandeld.
6. Laat de leerlingen daarna d.m.v. een kettingvraag elkaar vragen          stellen. Leer de leerlingen de vraag "Mag ik wat vragen?" aan.              Leerlingen voeren mini-gesprekjes met elkaar, beginnend met            "Mag ik wat vragen? Wat is dat?" en eindigend met het                        antwoord dat de medeleerling geeft. Leer ook de zin "Ik weet het      niet" aan.

Slide 16 - Diapositive

1. Volg de stappen van niveau* t/m stap 5.
2. Leer de leerlingen de zin "Kun je me helpen?" aan. De leerlingen        voeren een mini-gesprekje met "Kun je me helpen? Wat is dat?"      en eindigend met het antwoord dat de medeleerling geeft.



1. Volg de stappen van niveau* t/m stap 5.
2. Leer de leerlingen de zinnen "Hoe schrijf je dat?" en "Kun je het        nog een keer zeggen?" aan. De leerlingen voeren een mini-                gesprekje met "Kun je me helpen? Wat is dat?" en eindigend            met het antwoord dat de medeleerling geeft (in een hele zin). De         eerste leerling stelt één van de eerder geleerde vragen terug.

Slide 17 - Diapositive

Kruisje, rondje en streepje maken
      x            0                  -

Slide 18 - Diapositive

1. Zet duidelijk zichtbaar een kruisje op het bord en zeg daarbij:
- Wat is dat? Dat is een kruisje.
- Een kruisje.
    Laat de leerlingen het woord nazeggen.
 
2. Doe hetzelfde met een rondje en een horizontaal streepje.

3. Laat de leerlingen nu zelf een kruisje zetten in hun schrift (of op een wisbordje).

4. Laat de leerlingen daarna de volgende opdrachten uitvoeren:
- Zet vier kruisjes.
- Zet drie rondjes.
- Zet twee streepjes.

5. Zet de tekens nu zelf op het bord. Laat de leerlingen hun antwoorden controleren.

6. Check goed of ze nog meer oefening nodig hebben. In dat geval kun je de oefening uitbreiden met        nog meer opdrachten.

Slide 19 - Diapositive

Richtingen en locaties

Slide 20 - Diapositive

Ronde 1

1. Schrijf een X op het bord. Zeg: Ik schrijf op het bord.
2. Laat zien wat je doet en zeg: Ik schrijf een kruisje links.
3. Herhaal dit voor de begrippen rechts en midden.
4. Schrijf een rondje links. Vraag: Waar staat het rondje? Links, rechts of in het midden?
5. Schrijf een streepje in het midden. Vraag: Waar staat het streepje? Links, rechts of in het midden?
6. Schrijf een kruisje rechts. Vraag: Waar staat het kruisje? Links, rechts of in het midden?
7. Schrijf nu een paar XXXX achter elkaar. Wijs mee tijdens het schrijven. Ik schrijf van links naar rechts.
8. Zorg dat de leerlingen een schrift of wisbordje hebben. Geef de volgende opdrachten:
- Zet 7 kruisjes van links naar rechts.
- Zet 4 rondjes van links naar rechts.
- Zet 6 streepjes van links naar rechts.

Ronde 2

9. Veeg het bord uit. Schrijf een X boven op het bord. Zeg: Ik schrijf een kruisje boven.
10. Herhaal dit met onder.
11. Oefen de begrippen boven en onder op dezelfde manier als staat beschreven in stappen 4 t/m 8.

Slide 21 - Diapositive

1. Laat de leerlingen blz. 13 voor zich nemen. 
   Geef de volgende instructies:
- 1. Zet een rondje rechts.
- 2. Zet een streepje in het midden.
- 3. Zet een kruisje links.
   Bedenk zelf nog meer instructies.

1. Laat de leerlingen blz. 13 voor zich nemen.
   Geef de volgende instructies:
- 1. Zet een rondje rechts.
- 2. Zet een streepje in het midden.
- 3. Zet twee streepjes in het midden.
- 4. Zet een kruisje links, een rondje in het midden en               twee kruisjes rechts.
   Bedenk zelf nog meer instructies.

1. Laat de leerlingen elkaar in tweetallen instructies geven.
Extra:
Maak een X, een 0 en een - op de grond. Geef de leerlingen de opdracht: Ga op het kruisje staan. Enzovoort.

Slide 22 - Diapositive

1. Laat de afbeelding vergroot op het bord zien. Zet een kruisje in de     linker bovenhoek van de figuur en zeg:
- Ik zet een kruisje linksboven.
- Linksboven.
2. Zet een kruisje bij de rechter bovenhoek en zeg:
- Waar is het kruisje? Is het kruisje linksboven?
3. Zeg dan nadrukkelijk:
- Het kruisje staat rechts.
- Het kruisje staat rechtsboven.
4. Wijs op het bord aan en zeg:
- Links, Rechts. Linksboven. Rechtsboven.
5. Laat de leerlingen blz. 14 voor zich nemen.
6. Geef de volgende opdrachten:
- Zet een rondje rechtsboven.
- Zet een streepje linksboven.
7. Herhaal de stappen 1 t/m 6, maar dan met linksonder en                        rechtsonder.

Slide 23 - Diapositive

Acties

Slide 24 - Diapositive

1. Lees de eerste instructie langzaam voor en laat de leerlingen het opvolgen:
- Pak de pen.
2. Doe het zelf voor.
3. Doe de volgende instructie voor:
- Leg de pen op tafel.
4. Oefen de instructies:
- Pak het boek.
- Leg het boek op tafel.
- Pak de pen.
- Doe de pen in je tas.
- Pak de pen.
- Leg de pen naast het boek.

1. Volg de stappen van niveaus */**
2. Oefen ook met het werkwoord hangen (aan). Gebruik zinnen als:
- Hang je jas aan de kapstok.

Variatie: Laat leerlingen elkaar instructies geven (**/***)
/

Slide 25 - Diapositive

1. Lees de eerste instructie langzaam voor en doe het zelf voor:
- Loop naar de deur.
2. Doe ook de volgende instructies voor:
- Ga naast de deur staan.
- Ga op de stoel zitten.
3. Oefen de volgende instructies met de leerlingen, zo nodig individueel:
- Ga staan.
- Ga zitten.
- Ga voor de tafel staan.
- Loop naar het bord.
    Bedenk zelf nog meer zinnen, houd rekening met de voorzetsels 
    die de leerlingen al dan niet kennen.

Slide 26 - Diapositive

1. Zeg de volgende zinnen:
- Ik pak een pen.
- Ik geef de pen aan (leerling 1).
- Ik zeg alsjeblieft.
- (Leerling 1) zegt: Dankjewel.
- Alsjeblieft.
- Dankjewel.
2. Laat de leerlingen de woorden alsjeblieft en dankjewel herhalen.
3. Ga naar een volgende leerling.
- Ik pak een boek.
- Ik geef het boek aan (leerling 2).
- Ik zeg: alsjeblieft.
- (Leerling 2) zegt: ... (Stimuleer dat de leerling dankjewel zegt.)
4. Laat de leerlingen die iets hebben gekregen, het doorgeven aan een andere leerling.
- (Leerling 1) geeft de pen aan (leerling 3).
- (Leerling 2) geeft het boek aan (leerling 4). (Stimuleer dat de leerlingen alsjeblieft zeggen en dankjewel.)
5. Laat de voorwerpen op deze manier de klas rondgaan. Eindig met:
- (Leerling x) geeft de pen aan mij.
- Dank je wel!
- (Leerling y) geeft het boek aan mij.
- Dankjewel!

Slide 27 - Diapositive

1. Laat de leerlingen blz. 15 voor zich nemen.
2. Bespreek de woorden en laat zien wat het is.
3. Loop zelf naar de deur, zeg en demonstreer:
- Ik doe de deur open.
- Ik doe de deur dicht.
- Open, dicht.
4. Vraag een leerling:
- Loop naar de deur.
- Doe de deur open.
- Doe de deur dicht.
5. Laat herhalen door een aantal leerlingen.
6. Laat **/***-leerlingen elkaar instructies geven.

Slide 28 - Diapositive

1. Lees de volgende tekst langzaam voor en laat het zien:
- Het licht is aan (wijs omhoog naar de lampen).
- Ik doe het licht uit.
- Het licht is uit.
2. Laat de leerlingen de volgende zinnen herhalen terwijl jij                        demonstreert:
- Aan - uit.
- Het licht is aan.
- Het licht is uit.
- Aan - uit.
    Herhaal eventueel met andere voorwerpen. Gebruik hiervoor                werkblad 6 op blz. 16 in het boek.
3. Geen een leerling de volgende instructies:
- Doe het licht aan.
- Doe het licht uit.
    Herhaal eventueel met andere apparaten.
4. Laat **/***-leerlingen elkaar opdrachten geven.

Slide 29 - Diapositive

1. Leg gekleurde potloden klaar.

2. Lees onderstaande opdrachten in een redelijk vlot tempo voor:
- (Naam), pak een blauw potlood.
- Geef het blauwe potlood aan (naam).
- (Naam), leg het blauwe potlood op tafel.
- Ga maar weer zitten.
- (Naam), pak een rood potlood.
- Leg het potlood onder jouw stoel.
- (Naam), pak een oranje potlood, loop naar de deur.
- Leg het oranje potlood links naast de deur.

3. Herhaal tot alle leerlingen aan de beurt zijn geweest. Bedenk eventueel meer opdrachten.

4. Vul voor ***-leerlingen aan met:
- (Naam), pak een groen potlood. Geef het groene potlood aan (naam).
- (Naam), loop naar de deur, pak het oranje potlood, geef het potlood aan de docent.
- (Naam), hang je jas aan de kapstok.

Slide 30 - Diapositive

1. Geef elke leerling een kopieerblad (zie J-schijf).
2. Laat de getallen uitknippen.
3. Lees de instructie langzaam voor en laat de leerlingen het opvolgen:
- Pak de 1.
4. Doe het zelf voor.
5. Doe de andere instructies voor:
- Doe de 1 in het boek.
- Leg de 7 op tafel.
- Leg de 3 onder het boek.
6. Oefen nu de volgende instructies. Doe zelf niet meer voor.
- Pak de 5 (varieer met de cijfers).
- Leg de 5 op tafel.
- Pak de 8.
- Leg de 8 onder de stoel.
7. Oefen met meer combinaties. Ook met voor/achter (**) en tussen/naast (***).

Laat **/***-leerlingen elkaar instructies geven.

Slide 31 - Diapositive

1. Lees onderstaande zinnen langzaam voor en laat een of meerdere leerlingen het uitvoeren:
- Loop naar het bord. Ga links staan.
- Loop naar het bord. Ga rechts staan.
- Pak een pen. Leg de pen rechts naast de tas. Leg de pen links naast de tas.
- Loop naar de deur. Ga rechts naast de deur staan.
- Loop naar het raam. Ga links naast het raam staan.

2. Zeg tegen drie leerlingen:
- Ga staan. (Leerling 1), jij gaat links staan, (leerling 2), jij gaat rechts staan, (leerling 3), jij           gaat in het midden staan.

3. Gebruik naar eigen inzicht andere zinnen/woorden.

4. Laat **/***-leerlingen elkaar instructies geven.

Slide 32 - Diapositive

Begrip aanwijzen

Slide 33 - Diapositive

1. Laat de leerlingen blz. 17 voor zich nemen en       deel fiches uit (of gekleurde stukje papier).
2. Lees de volgende woorden in willekeurige            volgorde op en laat de leerlingen fiches                  leggen in het werkboek of de plaatjes                      aanwijzen.
- Een groen rondje.
- Een blauwe 8.
- Een oranje X.
- Een zwarte tas.
- Een gele stoel.
- Een rode 12.
- Een boek.

1. Volg de stappen 1 t/m 3 van niveau*.
2. Laat de leerlingen om de beurt een fiche              optillen en benoemen wat ze zien.
3. Laat ***-leerlingen antwoorden met een hele      zin: Ik zie...
(   )

Slide 34 - Diapositive

1. Lees de eerste zin duidelijk voor.
2. Tel de woorden terwijl je meetelt op je vingers.        Laat de leerlingen meetellen.
3. Lees de zin nog een keer en laat de leerlingen          samen met jou de zin herhalen.
4. Laat de leerlingen de zin als klas (zonder jou)            herhalen.
5. Zeg de zin nog een keer in een sneller tempo.
6. Laat de leerlingen de zin nog een keer zeggen.
7. Spreek steeds sneller en kijk hoe snel de                    leerlingen kunnen.
8. Herhaal met de rest van de zinnen.

De zinnen staan op niveau.
Zinnen
*    Ben jij docent?
**   Nee, ik ben leerling.
*    Heb jij een tas?
*    Ik heb een tas.
*    Heb jij een boek?
*    Ik heb een boek.
*    Heb jij een pen?
*    Ik heb een pen.
*    Waar is de pen?
*    De pen is in de tas.
*    Waar is het boek?
*    Het boek is op de tafel.
*    We zijn in het lokaal.
*    Wij zijn op school.
*    Alsjeblieft.
*    Dankjewel.
*    Wat is dat?
*    Ik weet het niet.
**   Het streepje staat links.
**   Het kruisje staat rechts.
**   Het rondje staat in het midden.
***  Het kruisje staat linksboven.
***  Het rondje staat rechtsonder.

Slide 35 - Diapositive

Taalriedels
Speel de taalriedels af en laat de leerlingen ze herhalen.

Slide 36 - Diapositive

Laat de leerlingen nu online 
Hoofdstuk 5 maken op www.ncbstart.nl.

Slide 37 - Diapositive