h2 taalverzorging: aan elkaar of los?

taalverzorging H2 
 Aan elkaar of los?
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

taalverzorging H2 
 Aan elkaar of los?

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel: ik weet wanneer ik woorden aan elkaar of los moet schrijven

Slide 2 - Diapositive

Wat is een samenstelling?
Geef ook een voorbeeld.

Slide 3 - Question ouverte

Theorie: aan elkaar deel 1
In het Nederlands schrijf je twee of meer woorden aan elkaar als ze één begrip vormen.       Hieronder staan zes voorbeelden. 

1.  samenstellingen die bestaan uit twee of meer zelfstandige naamwoorden,
    bijvoorbeeld: kassabon, bibliotheekpas, motorbootverzekering.
2. werkwoorden die beginnen met voorzetsels zoals na, op, over, uit.
     Bijvoorbeeld: Ik heb de hond uitgelaten. Wij gaan de hond uitlaten.
     Zij gaat haar kamer opruimen. Hij heeft zijn kamer opgeruimd


Slide 4 - Diapositive

Theorie: aan elkaar of los deel 2
3. samengestelde aardrijkskundige namen, bijvoorbeeld: Zuid-Afrika, Noord-
     Holland, Oost-Groningen.
4. getallen tot en met duizend, bijvoorbeeld: vijfhonderd, zevenenzestig,
     driehonderdtwintig. 
5. woorden met er-, daar-, hier- en waar- plus een voorzetsel, bijvoorbeeld:
    erin, daarachter, hierbij, waarover.
6. twee voorzetsels die achter elkaar staan, bijvoorbeeld: achteruit, bovenop,
     tussendoor. 

Slide 5 - Diapositive

Opfrisser: voorzetsels zijn kooiwoorden..

Slide 6 - Diapositive

of kastwoorden 

Slide 7 - Diapositive

Theorie aan elkaar of los: los!
1. Getallen met miljoen of miljard: vijf miljoen, zes miljard.
2. Combinatie van voorzetsel en bijwoord als daarna een lidwoord of 
     zelfstandig naamwoord komt: hij woont dicht bij de stad.
3. Combinatie van twee voorzetsels als daarna een lidwoord of zelfstandig
     naamwoord komt: ik zit graag achter op de fiets
4. Voorzetsels die onderdeel uitmaken van een werkwoord: inpakken,
     opschieten, bijzetten.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Aan elkaar of los?

Slide 10 - Diapositive

Aan elkaar of los?

Slide 11 - Diapositive

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 12 - Quiz

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 13 - Quiz

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 14 - Diapositive

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 15 - Diapositive

Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 16 - Quiz

Tot 1 december kun je je___ voor de schaatswedstrijd.
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 17 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
geirriteerd
B
ge-irriteerd
C
geïrriteerd

Slide 18 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
fotoonderschrift
B
foto-onderschrift
C
fotoönderschrift

Slide 19 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
onderzeeer
B
onderzee-er
C
onderzeeër

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Lien

Ik heb het lesdoel bereikt: ik weet wanneer ik woorden aan elkaar of los moet schrijven.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz