spelling hoofdstuk 6 mavo 3

3Ma Spelling H6
Eerst 10 minuten lezen...
Daarna bespreken van H6 spelling opdracht 4 en 5
Huiswerk: opdracht 2 in werkwoordspelling


1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

3Ma Spelling H6
Eerst 10 minuten lezen...
Daarna bespreken van H6 spelling opdracht 4 en 5
Huiswerk: opdracht 2 in werkwoordspelling


Slide 1 - Diapositive

timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Wat is een samenstelling?
Geef ook een voorbeeld.

Slide 3 - Question ouverte

Theorie: aan elkaar 
- Samenstellingen van twee of drie woorden
- Getallen tot duizend en samenstellingen met honderd en duizend (vijfduizend)
- Combinaties van een voorzetsel + bijwoord (erbij, dichtbij) --> maar los als na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord staat (Floor woont dicht bij Tim)
- Combinaties van twee voorzetsels (voorin, achterin) --> maar los als na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord staat (Hij zat voor in de auto)
- Voornaamwoordelijke bijwoorden: er, hier, daar, waar + voorzetsel (hieraan, waarvoor)


Slide 4 - Diapositive

Theorie: los 
1. Getallen met miljoen of miljard: vijf miljoen, zes miljard.
2. Combinatie van voorzetsel en bijwoord als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: hij woont dicht bij de stad.
3. Combinatie van twee voorzetsels als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: ik zit graag achter op de fiets
5. Voorzetsels die onderdeel uitmaken van een werkwoord: inpakken, opschieten, bijzetten. 

Slide 5 - Diapositive

Aan elkaar of los?

Slide 6 - Diapositive

Aan elkaar of los?

Slide 7 - Diapositive

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 8 - Quiz

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 9 - Quiz

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 10 - Diapositive

Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 11 - Quiz

Tot 1 december kun je je___ voor de schaatswedstrijd.
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 12 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
geirriteerd
B
ge-irriteerd
C
geïrriteerd

Slide 13 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
fotoonderschrift
B
foto-onderschrift
C
fotoönderschrift

Slide 14 - Quiz

goed of fout gespeld?
porcelein
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

goed of fout gespeld:
hystorisch
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

goed of fout gespeld?
bioindustrie
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

goed of fout gespelt?
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

goed of fout gespeld?
sowieso
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

goed of fout gespeld?
onmiddellijk
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

Ik heb het lesdoel bereikt: ik weet wanneer ik woorden aan elkaar of los moet schrijven.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz