2AHA+2HA - 19/5 - bron I - chapitre 5

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Aujourd'hui

• herhalen passé composé
• uitleg voorzetsels van landen

mercredi 

19

mai

Doelen: aan het einde van de les weet je welke voorzetsels voor landen er zijn en hoe je ze gebruikt.

Herhaling passé composé

Wat weet je nog?

Tu (écouter)

1. as écouté
2. a écouté
3. ont écouté
4. es écouté

ils (regarder)

1. a regardé
2. ont regardé
3. est regardé
4. sont regardés

Je (aller)

1. je suis allé
2. j'ai allé
3. jesuis allées
4. j'ai allée

Nous (être)

1. Nous sommes été
2. Nous avons été
3. Vous êtes été
4. Vous avez été

Elles (tomber)

1. elles ont tombé
2. elles sont tombé
3. elles sont tombés
4. elles sont tombées

Nakijken opdracht 14

Ga naar blz 14 van je wb en controleer je antwoorden bij opdracht 14abcd. 

Stel vragen wanneer je veel fouten maakt!

Exercice 14a

1 as passé             4 ai adoré

2 avons loué        5 avez participé

3 as aimé

Exercice 14b

1 sont partis      6 est tombée

2 sont arrivés

3 sont restés

4 suis tombée

5 est allée

Exercice 14c

1 a pris          4 a eu

2 ont été      5 avons fait

3 ai fait          6 as pris

Exercice 14d

1 avons pris         4 avez été

2 est tombée      5 sont allés

3 ai participé       6 a fait

Voorzetsels van landen en plaatsen

-Marc habite à Bruxelles.

-J'ai été en France.

-Tu vas aux Etats-Unis?

-Non, je vais au Portugal.

Voorzetsels bij landen/steden

De voorzetsels bij landen en steden zijn: in/naar

In/naar = 

à

en

au

aux

Voorzetsel: à

Bij steden gebruik je altijd het voorzetsel: à

Je vais à Paris = Ik ga naar Parijs.

Je suis à Paris = Ik ben in Parijs.

Nous habitons à Bruxelles.

Tu vas à Lille?

Voor steden

Voorzetsel: en

Bij de landen die eindigen op een -e, gebruik je het voorzetsel: en

Tu vas en Belgique?

Je suis en France avec ma famille.

Vous allez en Egypte?

Voor vrouwelijke landen

Voorzetsel: aux

Bij de landen die eindigen op een -s, gebruik je het voorzetsel: aux

Nous allons aux Etats-Unis = Wij gaan naar Amerika.

J'habite aux Pays-bas = ik woon in Nederland.

J'étais aux Seychelles l'été dernière = Ik was op de Seychellen de afgelopen zomer.

Voor meervoud landen

Voorzetsel: au

Als een land niet eindigt op de -e of op de -s, gebruik je het voorzetsel: au.

Ma famille habite au Maroc.

Mon frère fait ses études au Japon.

Au Canada, on parle francais. 

Voor mannelijke landen

Nora habite.........Espagne

1. en
2. au
3. à
4. aux

Je suis ........Danemark

1. en
2. au
3. à
4. aux

On est.......Pays-Bas

1. à
2. en
3. au
4. aux

Tu habites......Rotterdam?

1. en
2. au
3. à
4. aux

Dus....
Bij vrouwelijke landen gebruik je

1. du
2. en
3. au
4. aux

Bij mannelijke landen gebruik je

1. du
2. en
3. au
4. aux

Bij landen die meervoud zijn gebruik je

1. du
2. en
3. au
4. aux

Welk voorzetsel?
Elle va ____ Japon

1. à
2. au
3. aux
4. en

Welk voorzetsel?
Mon frère va _____ États-Unis.

1. à
2. au
3. aux
4. en

Welk voorzetsel?
Ma soeur habite ____ Suisse.

1. à
2. au
3. aux
4. en

Verder oefenen...

Ga naar blz. 30 in je wb.

Maak opdracht 32bcd + 33a

Dit is ook het huiswerk voor de volgende les + leren voca E