Grammatica A1/A2 FIX les7A

Grammar A1 les 7
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 22 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammar A1 les 7

Slide 1 - Diapositive

Welcome dear students
For today:
- Herhaling Grammar A1
- Quiz in Blooket
- Werken aan opdrachten in FIX

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Present Simple / Tegenwoordige tijd
Present Simple: gebruik je bij gewoontes en feiten
Signaalwoorden gericht op frequentie gebruik (always, never, every, sometimes, often, regularly)


 

Slide 4 - Diapositive

The Past Simple
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed
Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is en 
nu afgelopen is. (Yesterday, last..., ... ago, 1987)
Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord
2e rij (Past Simple)

Slide 5 - Diapositive

Can

Geeft aan dat iets (niet) KAN

I can walk

He can play the piano

We can jump really high


She can't be serious!

They cannot drive a car

(can't of cannot kan allebei)


Can you speak English?

Could

Geeft aan dat iets ZOU KUNNEN

I could be on time

That could be true

We could try that



Beleefde vragen

Could you help me, please?



Slide 6 - Diapositive

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 7 - Diapositive

Zinsopbouw

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Genitive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Countable vs. uncountable nouns
Countable
Uncountable
Girl, apple, cup, book, chair
--> have a plural form
--> a/an
Clothing, coffee, laughter, sand, water, sugar
--> no plural form
--> a/an

Slide 12 - Diapositive

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room

an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:
an ear              an investigation           an office
an apple        an Englishman              an answer 

Slide 13 - Diapositive

Uitzonderingen
an hour  (je hoort our)
an honor (je hoort onour)
a university (je hoort juniversity)
a uniform (je hoort juniform)
a European (je hoort jeuropean)

Slide 14 - Diapositive

Plurals = meervoudsvormen

Slide 15 - Diapositive

Nouns that change spelling
person – people
ox – oxen
man – men
woman – women
caveman – cavemen
policeman – policemen
child – children
tooth – teeth
foot – feet
goose – geese
mouse – mice
louse – lice
also........

a loaf of bread - five loaves (Bread)
a pair of trousers
a pair of glasses

Slide 16 - Diapositive

Nouns that don't change
aircraft – aircraft
barracks – barracks
deer – deer
gallows – gallows
moose – moose
salmon – salmon
hovercraft – hovercraft
spacecraft – spacecraft
series – series
species – species
means – means
offspring – offspring
deer – deer
fish – fish
sheep – sheep

Slide 17 - Diapositive

A lot of, many, much
  1. I want to do a lot of exercises today (bevestigende zin)

  1. She doesn't have many things to do. (ontkenning+ telbaar)
  2. Why did you eat many cookies before dinner? (vraag + telbaar)

  3. No, I don't want much advise from you.  (ontkenning+ ontelbaar)
  4. Do you have much homework to do? (vraag + ontelbaar)

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Adjectives = bijvoeglijk naamwoord
Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 20 - Diapositive

Vergrotende trap:
+ER

Vaak wordt het woord gevolgd door THAN

Frank is taller than Rob.

The boys are faster than us.


Overtreffende trap:
+EST

Vaak komt er voor het woord THE te staan

Rob is the tallest boy I know.

That is the fastest car ever.

Slide 21 - Diapositive

Woorden van 2 of meer lettergrepen
krijgen GEEN -er of -est erna,
maar MORE of MOST ervoor!

I am smaller than Frank, but he is more intelligent than I am.

Jason is the sweetest baby I know, Jasmin is 
the most beautiful baby though.


Slide 22 - Diapositive