15 januari

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

a) troebel
b) bodemloos
c) helder

Slide 3 - Diapositive

welke is juist?
A
troebel
B
bodemloos
C
helder

Slide 4 - Quiz

a) producten
b) papier
c) afval

Slide 5 - Diapositive

welke is juist?
A
producten
B
papier
C
afval

Slide 6 - Quiz

a) zuinig
b) geinteresseerd
a) zuinig
b) verspillend
c) geinteresseerd

Slide 7 - Diapositive

welk antwoord is goed?
A
zuinig
B
verspillend
C
geinteresseerd

Slide 8 - Quiz

Hoe 'lees' je een woordenboek. 
  1. Het woord dat je moet opzoeken.
  2. De uitspraak van het woord. 
  3. Het aantal woordsoorten wordt aangeven, in dit geval 2, zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord.
  4. Woordsoort zoals bijvoorbeeld zelfstandig nw, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord
  5. Hier vul je het woord in dat je hebt opgezocht.
  6. Voorbeelden in het Engels worden schuingedrukt. 

Slide 9 - Diapositive

Hoe gebruik je een woordenboek? 
Tips:
  • De woorden staan op alfabetische volgorde.
  • Gebruik de gidswoorden boven aan. Deze geven het 1e woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het woord. 
  • Bedenk welke vertaling het meest logisch in de zin is.
  • Zoek naar de stam van het woord: zie volgende pagina.

Slide 10 - Diapositive

Stam van het woord

It was extremely  cold outside.     >   stam = extreme
She loved her new phone.            >   stam = love
That is unfair.                              >   stam = fair  
They are talking  too much.          >   stam = talk
We went home after class            >   stam = go


Slide 11 - Diapositive

1
2
3
4
5
6
7
8
9
abandon
abominable
afternoon
agency
airport 
airship
ahead
ashtonishing 
astronomy

Slide 12 - Question de remorquage

Guess the word 
Het raden van een woord is ook een vaardigheid die je kunt ontwikkelen. Zo hoef je niet elke keer het woordenboek erbij te pakken.  
Je kan de betekenis soms uit een zin halen, het woord kan op het Nederlands lijken of misschien herken je al een deel van het woord. 

Slide 13 - Diapositive

Let's practice
Open your dictionary and search for the word "rumour"

Slide 14 - Diapositive

Can you find 'rumour' in the first or in the second half of the dictionary
1st
2nd

Slide 15 - Sondage

What type of word is 'rumour'?
(verb, noun, adjective etc.)

Slide 16 - Question ouverte

What does 'rumour' mean in Dutch?

Slide 17 - Question ouverte

Is there an example sentence using the word 'rumour'? If yes, please enter:

Slide 18 - Question ouverte

Let's practice
Open your dictionary and search for the word 'caution'

Slide 19 - Diapositive

Can you find 'caution' in the first or in the second half of the dictionary
1st
2nd

Slide 20 - Sondage

What type of word is 'caution'?
(verb, noun, adjective etc.)

Slide 21 - Question ouverte

What does 'caution' mean in Dutch?

Slide 22 - Question ouverte

Is there an example sentence using the word 'caution'? If yes, please enter:

Slide 23 - Question ouverte

Let's practice
Open your dictionary and search for the word 'occasion'

Slide 24 - Diapositive

Can you find 'occasion' in the first or in the second half of the dictionary
1st
2nd

Slide 25 - Sondage

What type of word is 'occasion'?
(verb, noun, adjective etc.)

Slide 26 - Question ouverte

What does 'occasion' mean in Dutch?

Slide 27 - Question ouverte

Is there an example sentence using the word 'occasion'? If yes, please enter:

Slide 28 - Question ouverte

Watching/listening
Je krijgt een filmpje te zien.
Tussendoor krijg je vragen om te beantwoorden.

Slide 29 - Diapositive

6

Slide 30 - Vidéo

00:47
STELLING: 8 uren slapen is voor iedereen genoeg
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

01:36
STELLING: als je niet genoeg slaap krijgt is de kans dat je eerder doodgaat groter dan wanneer je voldoende slaapt.
A
Waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

02:58
A lack of sleep is bad for your mental health
A
True
B
False

Slide 33 - Quiz

04:14
Wat betekent "Toddler"?
A
kleuter
B
peuter
C
baby
D
klein kind

Slide 34 - Quiz

05:32
noem 3 dingen die ervoor zorgen dat je meer slaap nodig hebt:

Slide 35 - Question ouverte

07:16
Noem 3 tips (die genoemd zijn) om beter/gemakkelijker te slapen

Slide 36 - Question ouverte

2

Slide 37 - Vidéo

00:27
Noem een woord dat als synoniem gebruikt kan worden voor 'sleep'

Slide 38 - Question ouverte

04:54
Welke tip wordt gegeven om ervoor te zorgen dat je stopt met 'nadenken'?
Beeld jezelf in:
A
In een hangmat
B
op een luchtbed
C
in het heelal
D
in het zwembad

Slide 39 - Quiz

Waar hebben de militairen dit onderzoek uitgevoerd?
A
in een vliegtuig
B
in bed
C
op een stoel
D
in een hangmat

Slide 40 - Quiz

Wat moet je als eerst ontspannen als je snel in slaap wil vallen?
A
je armen
B
je gedachten
C
je borst
D
je gezicht

Slide 41 - Quiz