Les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Standpunt/stelling

Mening, wat de schrijver vindt.

Signaalwoorden: ik vind, volgens mij, ik denk dat, dus..., kortom..., daarom...

Argument

Waarom iemand iets vindt.

Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, aangezien, immers.

opdracht 5

Maak opdracht 5 op blz 393-394. Je krijgt 4 minuten

Opdracht 5

Examen 2007-1, vr.21 (2p)

De kern van een goed antwoord luidt:

• Hij zou het niet erg vinden als het Nederlands verdwijnt (1p)

• want hij beschouwt het slechts als het uitsterven van een nostalgisch gebruik (1p)

Let op aantal woorden!!!

Opdracht 6

Maak opdracht 6 op blz 394-395. Je krijgt 4 minuten.

Opdracht 6

Examen 2008-1, vr.5 (1p) en 6 (1p) 

1 De kern van een goed antwoord is:

• dat mensen niet in de natuur horen / dat de natuur ongerept moet
blijven / dat de natuur met rust moet worden gelaten (1p)

Let op het aantal woorden!!!

Opdracht 6

2 De kern van een goed antwoord is:

• Als een roofdier wild mag vangen, mag een jager dat ook (1p)
•

Indien: Er is een overvloed aan wild (1p)

Indien: Het onderbuikgevoel van de jager (0p)

Of: De natuur is meer met de tijd meegegaan dan de dierenbeschermers (0p)

Let op het aantal woorden!!!

Soorten argumenten

Redenering: het geheel van argumenten en standpunt

Kan op basis van:

- Feiten

- Onderzoek of wetenschap

- normen en waarden

- vermoedens

- geloof of overtuiging

- gezag of autoriteit/ deskundigheid

Argumentatie

-nut

- oorzaak-gevolg

- overeenkomst

- voorbeelden

- voor- en nadelen

- kenmerk of eigenschap

Drogredenen

Fout in de argumentatie

Voorbeelden zijn:

- Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie

- Verkeerde vergelijking

- Overhaaste generalisatie

- Cirkelredenering

- Persoonlijke aanval

 

Drogredenen

- Ontduiken van de bewijslast

- Vertekenen van het standpunt

- Bespelen van het publiek

- Onjuist beroep op autoriteit

Er zijn nog meer vormen van drogredenen, maar dit zijn de meest voorkomende soorten.

vraag 7, blz 395

1. deskundigheid
2. feiten
3. geloof
4. gezag

opdracht 8, blz 396

1. autoriteit
2. feiten
3. geloof
4. voordeel-nadeel

Opdracht 9, blz 396-397

1. feiten en voorbeelden
2. gezag en voorbeelden
3. gezag en wetenschap
4. intuïtie en feiten

Opdracht 10, blz 397

1. berust op een onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
2. berust op een verkeerde vergelijking
3. bestaat uit onjuiste feiten
4. mist afdoende bewijsvoering

Opdracht 11, blz 398

1. De bewijslast wordt ontdoken
2. Er wordt een overhaaste conclusie getrokken
3. Er wordt een twijfelachtige vergelijking gemaakt
4. Het standpunt van de tegenstander wordt vertekend

Opdracht 12, blz 399

1. cirkelredenering
2. onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
3. ontduiking van de bewijslast
4. overhaaste generalisatie

Aan de slag

Maak opdracht 13 t/m 19, lees hiervoor zelfstandig de bijbehorende theorie (blz 400-408)

Wat je niet afkrijgt in de les is huiswerk voor maandag