BS 14.1 en 14.2: Een constant inwendig milieu en de huid en het onderhuidse bindweefsel

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo k, g
• Leerjaar 4

BS 14.1: Een constant inwendig milieu

Leerdoel

• Je kunt beschrijven hoe bij de mens een vrij constant inwendig milieu wordt gehandhaafd
  

Waarbij hoort poep?

1. Inwendig milieu
2. Uitwendig milieu

Welk orgaan doet aan uitscheiding?

1. Spieren
2. Dunne darm
3. Nieren
4. Geel beenmerg

Opname, opslag en uitscheiding

Opname -> Stoffen die door je lichaam worden opgenomen.

Opslag -> stoffen die worden opgeslagen in je lichaam. Deze kunnen later worden gebruikt. 

Uitscheiding -> Stoffen die door het lichaam worden afgevoerd. 

Uitwendig - inwendig

Uitwendig: alles wat in 'contact' staat met de buitenlucht. 

• Hierbij zijn schimmels, bacteriën en virussen aanwezig.
  
• Bescherming hiertegen door huid, maagzuur en slijmvliezen

Inwendig: weefselvloeistof en bloedplasma

Je huid heeft 3 lagen

De opperhuid

De eerste laag van de huid is de opperhuid.

Bestaat uit:

• Hoornlaag
• Kiemlaag

De hoornlaag = resten van dode cellen. 

De hoornlaag beschermt tegen: beschadiging, uitdroging  ziekteverwekkers.

De hoornlaag slijt aan de buitenkant af.

De kiemlaag= levende cellen. Deelt zich voortdurend. Er komen daardoor nieuwe kiemlaagcellen.

 De bovenste kiemlaagcellen schuiven op naar buiten en verhoornen. Ze maken hoornstof. Hoornstof komt ook voor in nagels en in haren. Als de cellen zijn verhoornd, sterven ze af.

Pigment

Pigment beschermt tegen UV-straling.

Een donkere huid maakt veel pigment.

Een lichte huid maakt weinig pigment. (Insmeren!)

pigment: beschermt delende cellen in de kiemlaag tegen uv straling.

Hoe meer pigmentcellen --> hoe donkerder de huid.

Meer uv straling --> pigmentcellen maken meer pigment aan

De lederhuid

Liggen de zintuigen

Haarzakjes

Talgklieren 

Zweetklieren

Bloedvaten

Haaroprichters/spiertjes

Zweetklieren: Regeling van de Lichaamstemperatuur

Zweetklieren produceren zweet

Doorbloeding

Verwijding van bloedvaten

Zintuigen in je huid

Warmtezintuigen reageren als je huid iets aanraakt dat warmer is dan je huid.

Koudezintuigen reageren als je huid iets aanraakt dat kouder is dan je huid.

Drukzintuigen reageren als er op je huid wordt gedrukt.

Tastzintuigen reageren op een lichte aanraking van je huid.

Met je tastzintuigen kun je waarnemen hoe voorwerpen aanvoelen, bijvoorbeeld glad, ruw, hard of zacht. De tastzintuigen liggen in tastknopjes.

Pijnpunten

Pijn nemen we waar met pijnpunten. Dat zijn de uiteinden van bepaalde zenuwen. 

Pijnpunten komen op allerlei plaatsen in het lichaam voor, ook in dieper gelegen organen. 

Onderhuids bindweefsel

• In het onderhuids bindweefsel lopen zenuwen en bloedvaatjes. 

• In het onderhuids bindweefsel is vet opgeslagen. 

Tot welke huidlaag behoort een haar

1. hoornlaag
2. kiemlaag
3. lederlaag
4. onderhuids bindweefsel

Een blaar bestaat uit weefselvloeistof, is dit het inwendige of het uitwendige milieu?

1. Inwendig milieu
2. Uitwendige Milieu?

Hieronder staan 3 beweringen over de huid
Je ziet iemands huid op 2 momenten

Plaats de beweringen bij het juiste moment

De bloedvaten in de huid zijn het wijdst

de warmteproductie door het lichaam is het grootst

de zweetproductie is het grootst

In welk deel van het lichaam slaat een mens reservestof vooral op?

1. kiemlaag
2. lederhuid
3. in het onderhuidse bindweefsel
4. opperhuid

Is het voedsel dat je eet, het inwendige of uitwendige milieu?

1. Inwendig milieu
2. Uitwendige milieu

Een blaar bestaat uit weefselvloeistof, is dit het inwendige of het uitwendige milieu?

1. Inwendig milieu
2. Uitwendige Milieu?

Wat doen je longen om je inwendige milieu constant te houden?

1. Opname en opslag
2. Opslag en uitscheiding
3. Opname en uitscheiding

Opdrachten maken

BS 14.1: opdrachten 1, 2, 4, 5

BS 14.2: opdrachten 1 ,2,5

Wat hebben we geleerd?

1. Wat is het verschil tussen inwendig en uitwendig milieu?
2. Welke twee onderdelen vallen onder inwendig milieu?
3. Welke drie processen zorgen voor het constant houden van een inwendig milieu?
4. Noem voorbeelden bij elk proces.