grammar recap theme 7 2bc

Grammar recap theme 7
2bc,  23rd of June 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammar recap theme 7
2bc,  23rd of June 

Slide 1 - Diapositive

Waar staan vraagwoorden altijd in de zin?
A
Achteraan de zin.
B
In het midden van de zin.
C
Vooraan in de zin.
D
Niet, vraagwoorden zijn gewoon een mood.

Slide 2 - Quiz

Welk vraagwoord kan er niet in de zin.
.... did it happen?
A
Why
B
How
C
When
D
Which

Slide 3 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van het vraagwoord wie?
A
Who
B
Why
C
When
D
Where

Slide 4 - Quiz

Maak van deze zin een vraagzin:
Sarah was late.
A
Was Sarah late?
B
Who was late?

Slide 5 - Quiz

Hoe vraag je of waar iemand de nieuwe film gezien heeft?
A
Why did you see that new film?
B
How did you see that new film?
C
When did you see that new film?
D
Where did you see that new film?

Slide 6 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van de zin: It was her dream to do that?
A
Het was haar droom om dat te doen.
B
Het was een nachtmerrie om dat te doen

Slide 7 - Quiz

Vertaal deze zin naar het Engels.
Het is een film over een casino in New York.
A
It is a film about a bank in New York.
B
It was a series about a bank in New York.
C
It is a film about a casino in New York
D
it was a series about a casino in New York.

Slide 8 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van entertainment?
A
afstuderen
B
verrassend
C
komedie
D
vermaak

Slide 9 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van beantwoorden?
A
Reply
B
Record
C
Romantic
D
report

Slide 10 - Quiz

Welk woord past er in de volgende zin?
My favourite ... is Discovery.
A
Channel
B
desert
C
entertainment
D
broadcast

Slide 11 - Quiz

Welke vervoeging past er in de volgende zin?
I like Rihanna ____ she makes great music

A
And
B
Because
C
or

Slide 12 - Quiz

Welk voegwoord gebruik je bij een gevolg
A
so (that)
B
or
C
and
D
because

Slide 13 - Quiz

Welk voegwoord gebruik je bij een tegenstelling?
A
and
B
so (that)
C
or
D
But

Slide 14 - Quiz

Hoe vraag je iemand wat hun favoriete tv-show is?
A
What do you like to watch on TV?
B
Which type of films do you like best?
C
What is your favourite TV show?

Slide 15 - Quiz

Hoe geef je, je mening over een film?
A
In my opinion, the film is wonderful.
B
I think the film is wonderful.

Slide 16 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van Ik hou van het kijken van films en tekenfilm.
A
I love to watch YouTube video's.
B
I hate watching films en cartoons.
C
I love to watch films and cartoons.

Slide 17 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van News item?
A
krant
B
nieuwsbericht
C
kanaal
D
het journaal

Slide 18 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van hoofdrolspeler?
A
Main character
B
Life-size
C
childhood
D
struggle

Slide 19 - Quiz

Welk woord past er het beste in de zin?
Look at my ____ ____ shoes!
A
Surprising
B
Brand new
C
Kind
D
Latest

Slide 20 - Quiz

Zijn er nog vragen over de stof voor de toets?
A
Ja, mag ik deze zo stellen?
B
Nope, ik haal gewoon een voldoende

Slide 21 - Quiz