Examentraining 1 organen en cellen klas 4B

Examentraining 
1. Organen en cellen. 4B
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Examentraining 
1. Organen en cellen. 4B

Slide 1 - Diapositive

Leg uit vragen 1/3
Stap 1 Selecteer de vraag.
Ga eerst na welke zin in de tekst de echte vraag is.

Stap 2 Bekijk het opdrachtenwerkwoord.
Opdrachtwerkwoorden zijn leg uit, verklaar, bereken, enzovoort.

Slide 2 - Diapositive

Leg uit vragen 2/3
Stap 3 Markeer/bekijk de begrippen.

De begrippen zijn bijna altijd woorden die je bij het vak biologie hebt geleerd. Maar het kunnen ook worden zijn die worden beschreven in de tekst bij de vraag.

Slide 3 - Diapositive

Leg uit vragen 3/3
Stap 4 Omschrijf de gemarkeerde begrippen.

Voor elk begrip gebruik je een nieuwe zin.

Stap 5 Formuleer het antwoord.
De omschrijving van de begrippen
Een verbindingswoord
De uitlegzin

Slide 4 - Diapositive

Instructiewoorden biologie
Noteer
Beschrijf
Leg uit
Verklaar
Geef
Geef aan
Schrijf op

Slide 5 - Diapositive

Examenvragen over:
Levenskenmerken
Deze moet je kunnen noemen

Slide 6 - Diapositive

Levenskenmerken
Levend: Je vertoont deze kenmerken
Dood: Je vertoont deze kenmerken niet meer
Levenloos: Je hebt deze kenmerken nooit gehad

Slide 7 - Diapositive

Levend - dood - levenloos

Slide 8 - Diapositive

9 levenskenmerken (alle organismen)

Slide 9 - Diapositive

Groei
Het groter en zwaarder worden van een organisme. 
Alle organismen groeien, maar soms zie je dat bijna niet.  

Slide 10 - Diapositive

Ontwikkeling
Veranderingen in de bouw van een organisme.

Het kikkervisje had eerst nog geen poten, later wel.

Slide 11 - Diapositive

Jeroen kijkt naar hommels in de tuin. Hij ziet bij een hommel gele korreltjes aan de achterpoten. Hij maakt een foto van de korreltjes en ziet dat het stuifmeelkorrels zijn.
Larven van hommels eten stuifmeelkorrels.
Bij welk levenskenmerk hoort het eten van stuifmeelkorrels?
A
bij groei
B
bij reageren op prikkels
C
bij stofwisseling

Slide 12 - Quiz

Hoe beantwoord je zo'n vraag aan.

.

Hoe beantwoord je zo'n vraag aan.
Kijk welke begrippen in de vraag staan: Levenskenmerken.
Bedenk wat jij nog over dit begrip 'levenskenmerken' weet.
Welk levenskenmerk zie jij in de vraag staan: eten.
Beantwoord de vraag: Eten valt onder: C stofwisseling.

Slide 13 - Diapositive

Naast waarnemen en uitscheiden zijn er ook andere levenskenmerken. Noteer een ander levenskenmerk.

Slide 14 - Question ouverte

Hoe beantwoord je deze vraag
Naast waarnemen en uitscheiden zijn er ook andere levenskenmerken. Noteer een ander levenskenmerk.

Noteer een ander levenskenmerk: Je noteert dus maar een begrip.
ademhaling OF voeding OF groei OF voortplanting OF reageren op prikkels

Slide 15 - Diapositive

Examenvraag over:
Cellen
Delen waaruit een cel is opgebouwd moet je kunnen benoemen in een afbeelding of model. Van deze onderdelen moet je ook de functies kunnen beschrijven.
kenmerkende eigenschappen van cellen van dieren, planten, schimmels en bacteriën noemen

celkern, cytoplasma, celmembraan, vacuole, bladgroenkorrels, celwand

Slide 16 - Diapositive

Dierlijke  cel 

Cytoplasma: water + opgeloste stoffen. Is het grootste gedeelte van de cel. 
Celmembraan: dun vliesje om de cel heen. 
Celkern: Regelt alles wat in de cel gebeurt

Celmembraan
Celkern
Cytoplasma

Slide 17 - Diapositive

De plantaardige cel
Celwand: dik stevig laagje om de cel heen dat zorgt voor stevigheid. Is tussencelstof. 
Celmembraan
Cytoplasma
Celkern
Vacuole: blaasjes gevuld met vocht
Bladgroenkorrels: in bladeren en stengels, geven planten hun groene kleur . Hierin vindt er fotosynthese plaats en kan de plant glucose maken

Slide 18 - Diapositive

Hoe kun je verschillende cellen van elkaar onderscheiden.
Je moet deze cellen kunnen onderscheiden:
- Bacteriën
- Schimmels
- Planten
- Dieren

Slide 19 - Diapositive

Listeria is een bacterie.
Door het eten van vlees met listeria
kunnen mensen ziek worden.
Welke letter geeft een bacteriecel aan.

A
A
B
B
C
C

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Nitraat is een stof die voorkomt in cellen van verschillende groenten.
Drie kenmerken van cellen zijn celkern, celmembraan en celwand.
Welke van deze kenmerken bevatten cellen van groenten?
A
Alleen celmembraan en celkern
B
Alleen celmembraan en celwand
C
Alleen celwand en celkern
D
Celkern, celmembraan en celwand

Slide 22 - Quiz

Hoe beantwoord je deze vraag



Welke begrippen zie je staan: Groenten, cellen, celkern, celmembraan en celwand.
Welke soorten cellen vind je in planten, zoals groenten? Plantencellen.
Welke kenmerken die in de vraag staan zijn typisch voor plantencellen?
Antwoord: Celkern, celmembraan en celwand

Slide 23 - Diapositive

Examenvraag over:
Organen, weefsels en orgaanstelsel
Delen waaruit een weefsel, orgaan of orgaanstelsel is opgebouwd moet je kunnen benoemen in afbeeldingen of modellen. Ook de functie(s) van deze delen moet je kunnen beschrijven.

Cel - Weefsel - orgaan - orgaanstelsel

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Soorten cellen

De vorm van de cel heeft te maken met de functie van de cel

Slide 26 - Diapositive

Weefsels
Een weefsel wordt gevormd door meerdere cellen bij elkaar (meestal met dezelfde vorm en functie). Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels. 
Vb het hart bestaat uit spierweefsel en bloedweefsel.


Slide 27 - Diapositive

Tussencelstof
Tussen cellen ligt tussencelstof deze kan hard zijn (zoals bij bot) tot vloeibaar (zoals bij bloed). En alles er tussen in, bij kraakbeen is het bv. elastisch. 
Welk type tussencelstof is afhankelijk van de functie van het weefsel. 

Slide 28 - Diapositive

Orgaan
Een orgaan is een deel van een organisme met een eigen taak. 
Bijvoorbeeld: de longen dienen voor de ademhaling

Slide 29 - Diapositive

Organen
Delen van lichaam met eigen taak of functie
Meeste in borstholte en buikholte


Slide 30 - Diapositive

torso van een man
lever
maag
strottenhoofd
long
hart
middenrif
dikke darm
dunne darm

Slide 31 - Question de remorquage

Orgaanstelsel
Een groep organen die samenwerken aan een taak, heet een orgaanstelsel. 
  •  het verteringsstelsel
  •  het bloedvatenstelsel
  •  het ademhalingsstelsel
  • het zenuwstelsel
  • het bottenstelsel 
  • het spierstelsel enz. 

Slide 32 - Diapositive

Orgaanstelsel van groot naar klein 

Slide 33 - Diapositive

cel
weefsel
orgaan
orgaanstelsel
organisme

Slide 34 - Question de remorquage

orgaanstelsels

Slide 35 - Diapositive

Borstholte en buikholte
Het middenrif (spier) deelt de romp in een borstholte en buikholte

Er liggen organen in de borstholte: bv. hart en longen
Er liggen andere organen in buikholte

Slokdarm en aorta liggen in beide


Slide 36 - Diapositive

In de afbeelding zie je delen van orgaanstelsels.
Het zenuwstelsel beïnvloedt onder andere het ademhalingsstelsel, het spierstelsel en het zintuigstelsel. Noteer twee andere orgaanstelsels waarvan delen in de afbeelding te zien zijn.

Slide 37 - Question ouverte

Hoe beantwoord je deze vraag



Welke begrippen zie je staan: orgaanstelsel.
Welke organen zie je in de afbeelding: 1: hart. 2: maag, dunne en dikke darm.
Bij welke orgaanstelsel die jij kent zouden deze organen bij horen.

Antwoord: Bloedvatenstelsel en verteringsstelsel

Slide 38 - Diapositive

orgaanstelsels

Slide 39 - Diapositive

Bob heeft op school een practicum les over cellen. Bob ziet een groep cellen met dezelfde bouw. De docent vertelt dat de cellen ook dezelfde functie hebben. Hoe heet een groep cellen met dezelfde bouw en functie?
A
Orgaan
B
Orgaanstelsel
C
Weefsel
D
Een cel

Slide 40 - Quiz

Hoe beantwoord je deze vraag
Hoe heet een groep cellen met dezelfde bouw en functie? Antwoordmogelijkheden: Orgaan, orgaanstelsel, weefsel, een cel
Wat weet jij al over de begrippen 


Antwoord: weefsel

Slide 41 - Diapositive

Eindexamensite.nl laten zien
Laptops even dicht

Slide 42 - Diapositive

Aan de slag
Ga naar:
1: eindexamensite.nl
2: vul code in: MLDIH
Druk op enter
3: vul daarna nog een code in: BHC15
Druk op enter

Slide 43 - Diapositive