C2 U6 gramática

Esta clase:

1) Repaso imperativo (pak je stencil erbij)
2) Uitleg verschil ser/estar/hay

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Esta clase:

1) Repaso imperativo (pak je stencil erbij)
2) Uitleg verschil ser/estar/hay

Slide 1 - Diapositive

Herhaling uitleg imperativo
Bevestigende vorm:
tú = ww - r (ir ww krijgt e als uitgang)
hablar - habla
comer - come
escribir - escribe

vosotros = ww -r/+d (r vervangen voor d)
hablar - hablad
comer - comed
escribir - escribid

Slide 2 - Diapositive

Herhaling uitleg imperativo
Alle andere vormen (ustedes bevestigend en alle ontkennende vormen) = klinkerwisseling in de uitgang
ar ww - e
er/ir ww - a

hablar - no hables / (no) hable / no habléis / (no) hablen
comer - no comas / (no) coma / no comáis / (no) coman
escribir - no escribas / (no) escriba / no escribáis / (no) escriban

Let op: de onregelmatige ww uit je hoofd leren!

Slide 3 - Diapositive

Vertaal:
Doe de deur (la puerta) dicht (tú)

Slide 4 - Question ouverte

Nu de ontkenning:
Doe de deur niet dicht (tú)

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal:
Open het boek (vosotros)
openen = abrir

Slide 6 - Question ouverte

Nu de ontkenning:
Open het boek niet (vosotros)

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal:
Maak het huiswerk (tú)

Slide 8 - Question ouverte

Nu de ontkenning:
Maak niet het huiswerk (tú)

Slide 9 - Question ouverte

Uitleg ser/ estar/ hay
ser: zijn - vaste eigenschap
estar: zijn / zich bevinden - tijdelijk eigenschappen en plaatsbepalingen
hay: er is / er zijn

Slide 10 - Diapositive

Hay
Met hay geef je aan of iets wel of niet bestaat.
In combinatie met onbepaalde lidwoorden (un/uno-a-os-as) OF meervoud (zonder lidwoorden of bezittelijk voornaamwoorden!)
Voorbeelden:
¿Hay tiendas en tu barrio?
¿Hay un cine por aquí?

Slide 11 - Diapositive

Estar
Estar gebruiken we bij plaatsbepalingen en wanneer dingen bepaald zijn. Je weet dat het er is alleen niet waar.
Estar altijd + bepaalde lidwoorden (el/la/los/las) of bezittelijke voornaamwoorden (mi/tu/nuestro, etc.)
Voorbeelden:
¿Dónde está mi coche?
¿Está el cine por aquí cerca?

Slide 12 - Diapositive

Kies:
hay / está / están
... mucha gente.

A
hay
B
está
C
están

Slide 13 - Quiz

Kies:
hay / está / están
¿Dónde ... el museo de Picasso?
A
hay
B
está
C
están

Slide 14 - Quiz

Kies:
hay / está / están
Tus libros ... en la mesa.
A
hay
B
está
C
están

Slide 15 - Quiz

Kies:
hay / está / están
No ... sitios libres.
A
hay
B
está
C
están

Slide 16 - Quiz

¡a trabajar!
Maken C2 U6 boek 'huiswerk' gramática opdracht 1 t/m 5
Leren woorden + zinnen unidad 6
Leren stencil imperativo

Slide 17 - Diapositive