Cap 1 - les 1

Me llamo 
señora Chavez Verdezoto
¿ Y tú,
cómo te llamas?
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Me llamo 
señora Chavez Verdezoto
¿ Y tú,
cómo te llamas?

Slide 1 - Diapositive

Programa para hoy
1. ¿Quién eres tú? ¿Quién soy yo? 
2. Cositas prácticas + reglas
3. Repasar el primer año
4. Deberes

Slide 2 - Diapositive

¿Quién soy yo?

Slide 3 - Diapositive

¿Quién eres tú?
nombre + edad + ciudad

Slide 4 - Diapositive

Cositas prácticas
- Google Classroom
- LessonUp
- Quizlet

Slide 5 - Diapositive

Las reglas de la señora Chavez 
  • Als de docent praat, is het stil. 
  • Als een leerling de beurt krijgt, luisteren we naar elkaar.
  • Alle spullen voor je hebben liggen mee (schrift en pen, macbook). 
  • TIP: maak aantekeningen in je schrift!
  • Vraag? Hand opsteken, wachten totdat je de beurt krijgt
  • Respect voor elkaar
  • Huiswerk maak je in je schrift, foto lever je in via Google Classroom onder kopje van die dag vóór begin van de les
  • Huiswerk  in magister. Zelf opschrijven in je agenda.


Slide 6 - Diapositive

Dos preguntas cotidianas
¿Cuál es la fecha del día de hoy?

¿Qué tiempo hace hoy?

Escribe en tu cuaderno

Slide 7 - Diapositive

Herhaling/repaso Paso Adelante 1 año 1
  • Ser/Estar
  • Zich voorstellen
  • Tener + leeftijd 
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Lidwoorden
  • Presente perfecto

¿Qué vamos a hacer hoy?

Slide 8 - Diapositive

Tarea para empezar el curso de español

Slide 9 - Diapositive

Startopdracht/Tarea de inicio
Zie Google Classroom

15 min, erna samen bespreken
timer
15:00

Slide 10 - Diapositive

SER
Je gebruikt het werkwoord SER voor permanente eigenschappen (wie je bent, je nationaliteit, je beroep)
Yo soy María (ik ben Maria)
Yo soy holandesa (Ik ben nederlands)

Slide 11 - Diapositive

Voornaamwoorden + SER
Yo soy --> Ik ben 
Tú eres --> Jij bent
El / Ella (usted) es --> Hij/Zij is
Nosotros/Nosotras somos --> Wij zijn
Vosotros/Vosotras sois --> Jullie zijn
Ellos/Ellas (ustedes) son --> Zij zijn


Slide 12 - Diapositive

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Yo ............... un alumno del Wolfert

Slide 13 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Tú ............... una chica (een meisje)

Slide 14 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Nosotros ............... estudiantes (leerlingen)

Slide 15 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Ustedes ............... profes (leraren)

Slide 16 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Ella ............... profesora (lerares)

Slide 17 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Ellas ............... holandesas

Slide 18 - Question ouverte

ESTAR
Je gebruikt ESTAR voor tijdelijke toestanden, gevoelens (hoe gaat het, hoe je voelt)
¿Cómo estás? (Hoe gaat het met jouw?) 
Estoy bien (Ik ben goed)
Estoy cansada (ik ben moe)

Slide 19 - Diapositive

ESTAR
Je gebruikt ESTAR ook voor ->  WAAR???? => zich bevinden
Waar is het?=¿Dónde está? -->Den Haag está en Holanda
Waar ben jij?=¿Dónde estás? --> Estoy en el colegio

Slide 20 - Diapositive

VOORNAAMWOORDEN + ESTAR
Yo estoy --> Ik ben 
Tú estás --> Jij bent
El / Ella (usted) está --> Hij/Zij is
Nosotros/Nosotras estamos --> Wij zijn
Vosotros/Vosotras estáis --> Jullie zijn
Ellos/Ellas (ustedes) están --> Zij zijn

Slide 21 - Diapositive

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Yo ............... en el colegio

Slide 22 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: El ............... enfermo (ziek)

Slide 23 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: La señora Chavez ............... triste por el mal tiempo. (verdrietig)

Slide 24 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Nosotras ............... en nuestras casas (in onze huizen)

Slide 25 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Ellos ............... en la playa (strand)

Slide 26 - Question ouverte

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: ¿Dónde ............... la piscina? (zwembad)

Slide 27 - Question ouverte

TENER (HEBBEN)
Yo tengo = Ik heb
Tú tienes = Jij hebt
El / Ella tiene = Hij / Zij heeft

Slide 28 - Diapositive

TENER (HEBBEN)
Nosotros (as) tenemos
Vosotros (as) tenéis
Ellos (as) (ustedes) tienen


Slide 29 - Diapositive

TENER
¿Qué tienes (tú) en tu mochila? (Wat heb jij in je rugzak?)
(Yo) Tengo un libro, un bolígrafo, un cuaderno (Ik heb een boek, een pen, een schrift)

Bedenk: Is het persoonlijk voornaamwoord altijd nodig?

Slide 30 - Diapositive

ZICH VOORSTELLEN
¿Cómo te llamas? = Hoe heet jij? --> Me llamo Julia
¿De dónde eres?= Waar kom jij vandaan? --> Soy holandesa / Soy de Holanda
¿Cuántos años tienes? = Hoe oud ben jij? --> Tengo 14 años 
¿Dónde vives?= Waar woon jij? --> Vivo en Den Haag
¿Qué idiomas hablas?= Welke talen spreek jij? --> Hablo ..........




Slide 31 - Diapositive

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Cómo te llamas?

Slide 32 - Question ouverte

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿De dónde eres?

Slide 33 - Question ouverte

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Cuántos años tienes?

Slide 34 - Question ouverte

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Dónde vives?

Slide 35 - Question ouverte

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
de/het 
Mannelijk enkelvoud= el 
Mannelijk meervoud= los
Vrouwelijk enkelvoud= la
Vrouwelijk meervoud= las

Slide 36 - Diapositive

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
een
Mannelijk enkelvoud= un
Mannelijk meervoud= unos
Vrouwelijk enkelvoud= una
Vrouwelijk meervoud= unas

Slide 37 - Diapositive

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
Vrouwelijke woorden eindigen met A
Mannelijke woorden eindigen met O
Uitzonderingen:
Woorden met E= mannelijk of beide (el restaurante, la estudiante, el estudiante)
Woorden met L= mannelijk // Woorden met N of D= vrouwelijk

Slide 38 - Diapositive

Geef de woorden een lidwoord
bolígrafo, cuaderno, hotel, piscina, camping, amiga, restaurante, goma, regla

Slide 39 - Question ouverte

vivir
yo
timer
0:20
A
viven
B
vivo
C
vivís
D
vive

Slide 40 - Quiz

Tú (vivir) _____ en Uithoorn
A
vivas
B
vives
C
vivis
D
vivéis

Slide 41 - Quiz

Nosotros (vivir)
A
vivisteis
B
vivimos
C
vivemos
D
vivís

Slide 42 - Quiz

Ellos (vivir) en Madrid.
A
viven
B
vive
C
vivís
D
vivo

Slide 43 - Quiz

Ir
Ir= gaan

Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
Voy
Vas
Va
Vamos
Vais
Van

Slide 44 - Diapositive

ir, yo

Slide 45 - Question ouverte

ir, nosotros

Slide 46 - Question ouverte

Ir, ella
A
Voy
B
Vas
C
Van
D
Va

Slide 47 - Quiz

IR
Kies de juiste vervoeging
Juan y Laura (Ir)________
A
vais
B
va
C
van
D
vamos

Slide 48 - Quiz

ir en bici
A
te voet gaan
B
met de motor gaan
C
met de bus gaan
D
met de fiets gaan

Slide 49 - Quiz

ir ... pie
A
a
B
en
C
de

Slide 50 - Quiz

HABER + VOLTOOID DEELWOORD

Slide 51 - Diapositive

Hoe vorm je de Presente Perfecto?

Slide 52 - Question ouverte

Deberes

quizlet 1.1 + 1.2
estudiar el libro de texto p6+7
hacer ejercicios 2 t/m5

Slide 53 - Diapositive