Meervouden, klas 3 & 4


1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon


Slide 1 - Diapositive


Er zijn verschillende manieren waarop je het meervoud van zelfstandige naamwoorden maakt.

Slide 2 - Diapositive

Meervoud op -en:

rots-rotsen

druif-druiven

kaas-kazen

Slide 3 - Diapositive

Meervoud op -s:

Als het voor de uitspraak niet nodig is om een apostrof te gebruiken, plak dan de -s aan het woord vast:

rokje-rokjes (u-klank)

dominee-dominees

cadeau-cadeaus

tradtitie-tradities

Slide 4 - Diapositive

Meervoud op 's:

De 's gebruik je als je het woord anders fout uitspreekt:

lama-lama's

dvd-dvd's

Slide 5 - Diapositive

meervoud op -ën:

Als de klemtoon op de -ie valt.


kopie - kopieën


Slide 6 - Diapositive

Dit doe je niet als de klemtoon op een andere klank valt:


bacterie - bacteriën

porie - poriën

Slide 7 - Diapositive

Bijzondere gevallen:

museum - musea (dus niet musea's)

groente - groentes of groenten

rijst (geen meervoud)

Slide 8 - Diapositive

aartsengel
A
aartsengels
B
aartsengelen
C
aartsengel's

Slide 9 - Quiz

bloemenvaas
A
bloemenvasen
B
bloemenvazen

Slide 10 - Quiz

bedelmonnik
A
bedelmonniken
B
bedelmonniks
C
bedelmonnikken

Slide 11 - Quiz

znw zonder meervoud

Slide 12 - Carte mentale

geldkluis
A
geldkluisen
B
geldkluizen

Slide 13 - Quiz

renpaard
A
renpaards
B
renpaarden

Slide 14 - Quiz

postduif
A
postduifen
B
postduiven
C
postduifs

Slide 15 - Quiz

alinea
A
alinea's
B
alineas

Slide 16 - Quiz

kangoeroe
A
kangoeroeën
B
kangoeroes

Slide 17 - Quiz

tv
A
tv'en
B
tv's

Slide 18 - Quiz

baby
A
baby's
B
babys

Slide 19 - Quiz

passie
A
passiën
B
passie's
C
passies

Slide 20 - Quiz

pgb
A
pgb'en
B
pgb's

Slide 21 - Quiz

pony
A
ponys
B
ponies
C
pony's

Slide 22 - Quiz

autootje
A
autootje's
B
autootjes

Slide 23 - Quiz

café
A
cafe's
B
café's
C
cafés

Slide 24 - Quiz

bureau
A
bureau's
B
bureaus

Slide 25 - Quiz

parodie
A
parodiën
B
parodieën
C
parodies

Slide 26 - Quiz

kolonie
A
kolonieën
B
koloniën

Slide 27 - Quiz

zee
A
zee's
B
zees
C
zeeën

Slide 28 - Quiz

Het meervoud van museum:
A
musea's
B
musea
C
museums

Slide 29 - Quiz

marktkoopman
A
marktkoopmannen
B
marktkooplui

Slide 30 - Quiz

braderie - cadeau - kuiken - felicitatie
A
braderieën - cadeaus - kuiken's - felicitaties
B
braderieën - cadeaus - kuikens - feliciaties
C
braderieën - cadeau's - kuikens - felicitatie's
D
braderiën - cadeau's - kuiken's - felicitaties

Slide 31 - Quiz

neerlandicus
A
neerlandici
B
neerlandicussen

Slide 32 - Quiz

brasserie
A
brasserieën
B
brasseriën

Slide 33 - Quiz

Waarom is in de volgende slide 'schrijft' doorgestreept en vervangen door 'schrijven'?

Slide 34 - Question ouverte

Slide 35 - Diapositive

Antwoord:
'media' is meervoud van 'medium'

Slide 36 - Question ouverte