Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Voorzetsels à en de + lidwoord
Slide 1 - Diapositive
Wat betekent het woordje "à" in: Je vais au supermarché?
Slide 2 - Question ouverte
Als je naar een plek toe gaat, gebruik je "à". --> in, naar, op, bij
Je vais à la boulangerie
Je vais à l'école
Slide 3 - Diapositive
Na dat woordje à kan een bepaald lidwoord komen:
Je vais à la maison de Didier
Ik ga naar het huis van Didier
Slide 4 - Diapositive
Na het woordje à kan je gewoon la of l' krijgen (à la boulangerie, à l'école).
Er is echter een probleempje als na à het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen à + le en à + les samen in een ander woord
Slide 5 - Diapositive
à + le > au
à + les > aux
Je vais à le cinéma > Je vais au cinéma
Je vais à les toilettes > Je vais aux toilettes
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Vul in: 1. Je vais ____ chambre (vrl)
Slide 8 - Question ouverte
Vul in: 2. Je vais ____ école
Slide 9 - Question ouverte
Wat betekent het woordje "du" in: La voiture est du monsieur?
Slide 10 - Question ouverte
Na dat woordje de kan een bepaald lidwoord komen:
Je sors de la maison de Didier
Ik kom uit het huis van Didier
Slide 11 - Diapositive
'De' betekenis
'de' betekent = van
Slide 12 - Diapositive
Na het woordje de kan je gewoon la of l' krijgen (de la boulangerie, de l'école).
Er is echter een probleempje als na de het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen de + le en de + les samen in een ander woord