Samentrekking voorzetsel en lidwoord- bron D

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • Ik zit op mijn plek
  • Mijn jas is uit 
  • Mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • Mijn mobiel is in mijn kluis of thuis
  • Mijn boek en pen zijn op mijn tafel
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • Ik zit op mijn plek
  • Mijn jas is uit 
  • Mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • Mijn mobiel is in mijn kluis of thuis
  • Mijn boek en pen zijn op mijn tafel

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on a fait le dernier cours?
Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 2 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • Wat? Jullie maken bron D 
  • Hoe? klassikaal en individueel 
  • Tijd? 45 minuten
  • klaar? Leren vocabulaire A + B
  • Lesdoel?
Aan het eind van de les:
-  Kun je de voorzetsel en lidwoord op de juiste manier combineren
- Je kunt het in verschillende situaties toepassen

Slide 3 - Diapositive

Voorzetsels à en de + lidwoord

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent het woordje "à" in:
Je vais au supermarché?

Slide 5 - Question ouverte

Als je naar een plek toe gaat, gebruik je "à". --> in, naar, op, bij

Je vais à la boulangerie 
Je vais à l'école

Slide 6 - Diapositive

Na dat woordje à  kan een bepaald lidwoord komen:

Je vais à la maison de Didier
Ik ga naar het huis van Didier

Slide 7 - Diapositive

Na het woordje à kan je gewoon la of l' krijgen (à la boulangerie, à l'école).

Er is echter een probleempje als na à het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen à + le en à + les samen in een ander woord 

Slide 8 - Diapositive

à + le > au
à + les > aux

Je vais à le cinéma > Je vais au cinéma
Je vais à les toilettes > Je vais aux toilettes

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Vul in:
1. Je vais ____ chambre (vrl)

Slide 11 - Question ouverte

Vul in:
2. Je vais ____ école

Slide 12 - Question ouverte

Wat betekent het woordje "de" in:
La voiture est du monsieur?

Slide 13 - Question ouverte

Na dat woordje de kan een bepaald lidwoord komen:

Je sors de la maison de Didier
Ik kom uit het huis van Didier

Slide 14 - Diapositive

'De' betekenis
'de' betekent = van

Slide 15 - Diapositive

Na het woordje de kan je gewoon la of l' krijgen (de la boulangerie, de l'école).

Er is echter een probleempje als na de het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen de + le en de + les samen in een ander woord 

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Vul in:
1. Je viens ____ boulangerie (vrl)

Slide 18 - Question ouverte

Vul in:
2. Elle sort ____ hôtel

Slide 19 - Question ouverte

Vul in:
3. Elle parle ____ garçons.

Slide 20 - Question ouverte

C'est le film ... acteur Omar Sy.
A
du
B
de l'
C
à l'
D
au

Slide 21 - Quiz

C'est le ballon ..... enfants .
A
au
B
aux
C
des
D
du

Slide 22 - Quiz

Les exercices
Vous faites les exercices 15, 16,(16d), 17 + 18-->page 68 t/m 71
Jullie maken de opdrachten 15, 16,(16d), 17 + 18->blz 68t/m 71

Klaar? leren vocabulaire A+B --> blz 86
timer
20:00

Slide 23 - Diapositive