Cette leçon contient 30 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
3.2. Tel uit je winst (KGT)
Slide 1 - Diapositive
Terugblik
Slide 2 - Diapositive
Gatentekst
Een bedrijf wil graag dat mensen hun producten kopen. Zo is er een 1) _______, dat bepaalt hoe we producten aanprijzen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van tv-reclames of op social media. Daarnaast hebben we een 2) _______, dat beslist hoeveel geld het bedrijf vraagt voor het product of de dienst. Verder hebben we een 3) _______, dat zorgt dat het bedrijf genoeg goede medewerkers heeft. Het 4) _______ bepaalt waar we onze producten verkopen. Het 5) _______ bepaalt welke producten we verkopen. Al deze plannen vallen onder 6) _______, wat betekent dat we dingen doen om onze producten te verkopen. Al deze plannen vormen samen de 7) _______, die bestaat uit de 5 P's.
Vul in in de tekst!
Marketingmix
Personeelsbeleid
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Productbeleid
Marketing
Productbeleid
Slide 3 - Diapositive
Gatentekst
Een bedrijf wil graag dat mensen hun producten kopen. Zo is er een PROMOTIEBELEID, dat bepaalt hoe we producten aanprijzen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van tv-reclames of op social media. Daarnaast hebben we een PRIJSBELEID, dat beslist hoeveel geld het bedrijf vraagt voor het product of de dienst. Verder hebben we een PERSONEELSBELEID, dat zorgt dat het bedrijf genoeg goede medewerkers heeft. Het PLAATSBELEID bepaalt waar we onze producten verkopen. Het PRODUCTBELEID bepaalt welke producten we verkopen. Al deze plannen vallen onder MARKETING wat betekent dat we dingen doen om onze producten te verkopen. Al deze plannen vormen samen de MARKETINGMIX, die bestaat uit de 5 P's.
Vul in in de tekst!
Marketingmix
Personeelsbeleid
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Productbeleid
Marketing
Promotiebeleid
Slide 4 - Diapositive
3.2. Tel uit je winst (KGT)
Slide 5 - Diapositive
Vandaag te koop lolly's voor € 0,50 per stuk!
VOORBEELD: AANBIEDING
Slide 6 - Diapositive
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
uitleggen wat verkoopopbrengst / omzet is.
uitleggen hoe je de je de brutowinst berekent.
uitleggen wat bedrijfskosten zijn.
uitleggen hoe je de nettowinst of nettoverlies uitrekent.
rekenen met omzet, inkoopwaarde, brutowinst, nettowinst of nettoverlies.
Afzet is het aantal verkochte producten in een bepaalde periode.
Afzet
Slide 10 - Diapositive
Vandaag te koop lolly's voor € 0,50 per stuk!
Vraag1: Stel ik verkoop alle lolly's die ik heb ingekocht. Wat is dan mijn afzet?
Antwoord: 120 lolly's
AANBIEDING
Slide 11 - Diapositive
Omzet is de de opbrengst in een bepaalde periode. Met andere woorden: hoeveel heeft het verkopen opgeleverd?
Omzet noemen we ook wel opbrengst.
Hoe reken je dat uit? Omzet = Afzet x verkoopprijs OF de omzet is al gegeven
Omzet
Slide 12 - Diapositive
Vandaag te koop lolly's voor € 0,50 per stuk!
Vraag2: Stel ik verkoop alle 120 lolly's in de kantine. Wat is dan mijn omzet / opbrengst?
Antwoord: 120 lolly's x € 0,50 = € 60,-
AANBIEDING
Slide 13 - Diapositive
Inkoopwaarde is de totale inkoopprijs van de verkochte producten.
Hoe reken je dat uit? Inkoopwaarde = Afzet x inkoopprijs per stuk OF inkoopwaarde is al gegeven
Inkoopwaarde
Slide 14 - Diapositive
De lolly's zijn ingekocht voor €0,125 per stuk.
Vraag2: Stel ik verkoop alle 120 lolly's in de kantine. Wat is dan de totale inkoopwaarde?
Antwoord: 120 lolly's x € 0,125 = € 15,-
AANBIEDING
Slide 15 - Diapositive
De brutowinst is het verschil tussen de omzet (Hoeveel geld heb ik in totaal gekregen voor de verkoop?) en de inkoopwaarde (Hoeveel heeft het mij gekost om de producten te kopen?)
Hoe reken je dat uit? Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
Antwoord: De brutowinst is: € 60,- - € 15,- = € 45,-.
AANBIEDING
Slide 17 - Diapositive
Bedrijfskosten zijn alle kosten die een bedrijf heeft naast de kosten van de inkoop.
Voorbeelden zijn: personeel, administratiekosten, huur van een pand, elektriciteit, verzekeringen, abonnement voor het pinapparaat etc.).
Hoe reken je dat uit?
Alle bedrijfskosten bij elkaar optellen.
Bedrijfskosten
Slide 18 - Diapositive
Stel ik heb jou gevraagd om mij een uur lang te gaan helpen met verkopen. Je krijgt daarvoor € 10,-. Ook heb ik posters gemaakt om de verkoop van de lolly's te promoten. Dit kostte € 5,-.
Vraag: Wat zijn dan mijn totale bedrijfskosten?
Antwoord: De totale bedrijfskosten zijn: € 10,- + € 5,- = € 15,-. .
Het bedrijf (de verkoop van lolly's) heeft ons € 30,- aan nettowinst opgeleverd. Daarmee kunnen we doen wat we willen.
AANBIEDING
Slide 23 - Diapositive
VRAGEN?
Slide 24 - Diapositive
OPDRACHTEN
Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 3) op pagina 76 individueel!
Maak de introductievragen opgave 4 en 5 samen.
Klaar? Ga dan aan de slag met het huiswerk. Dat zijn opgave 6 t/m 13 op bladzijde 78 en 79.
Alles wat je hier doet, hoef je thuis minder te doen!
timer
15:00
Slide 25 - Diapositive
Gatentekst
De 1) _______ is de totale opbrengst van de verkochte producten of diensten. Daarnaast heeft een bedrijf te maken met de 2) _______. Dat zijn totale kosten zijn voor de ingekochte producten of materialen om de producten te kunnen maken. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde is de 3) _______. Echter zijn er ook andere kosten waar een bedrijf mee te maken heeft, zoals huur van het pand, salarissen van werknemers en marketingkosten. Dit worden ook wel 4) _______ genoemd. Als we de bedrijfskosten van de brutowinst afhalen blijft de 5) _______ over. Het is voor een bedrijf belangrijk om te weten hoeveel nettowinst het maakt. Dit gebruikt de eigenaar uiteindelijk om te leven, om te investeren in de groei van het bedrijf en om tekorten van andere perioden op te vangen.
Vul in in de tekst!
Brutowinst
Omzet
Nettowinst
Bedrijfskosten
Inkoopwaarde
Slide 26 - Diapositive
Gatentekst
De OMZET is de totale opbrengst van de verkochte producten of diensten. Daarnaast heeft een bedrijf te maken met de INKOOPWAARDE. Dat zijn totale kosten zijn voor de ingekochte producten of materialen om de producten te kunnen maken. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde is de BRUTOWINST. Echter zijn er ook andere kosten waar een bedrijf mee te maken heeft, zoals huur van het pand, salarissen van werknemers en marketingkosten. Dit worden ook wel BEDRIJFSKOSTENgenoemd. Als we de bedrijfskosten van de brutowinst afhalen blijft de NETTOWINST over. Het is voor een bedrijf belangrijk om te weten hoeveel nettowinst het maakt. Dit gebruikt de eigenaar uiteindelijk om te leven, om te investeren in de groei van het bedrijf en om tekorten van andere perioden op te vangen.
Slide 27 - Diapositive
Reken uit!
De volgende gegevens komen uit de boekhouding van Snackbar 't Hoekje: - Omzet € 135.000,- - Inkoopwaarde € 45.000,- - Bedrijfskosten € 98.000,-
Vraag: Bereken de nettowinst of het nettoverlies van dat jaar. Noteer je berekening.
Antwoord: Omzet - inkoopwaarde = brutowinst € 135.000,- - € 45.000,- = € 90.000,- Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst € 90.000,- - € 98.000,- = - € 8.000,-. De snackbar heeft een verlies van € 8.000,-.
Slide 28 - Diapositive
Huiswerk voor de volgende les:
Maken opgaven 1 t/m 12 van hoofdstuk 3.1 winkelen op bladzijde 72 t/m en 75.