herhaling antoniemen en synoniemen

Nederlands

Herhaling
Synoniem en antoniem
Letterlijk en figuurlijk taalgebruik



1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands

Herhaling
Synoniem en antoniem
Letterlijk en figuurlijk taalgebruik



Slide 1 - Diapositive

Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat precies het tegenovergestelde betekent.

Bijvoorbeeld:
 licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht 

Slide 2 - Diapositive

Antoniem van: donker

Slide 3 - Question ouverte

Antoniem van: mooi

Slide 4 - Question ouverte

Antoniem van: buiten

Slide 5 - Question ouverte

Antoniem van: perfect

Slide 6 - Question ouverte

Antoniem van: logisch

Slide 7 - Question ouverte

Synoniem
Een synoniem is een ander woord dat hetzelfde betekent. 

Bijvoorbeeld:
explosie - ontploffing
levenslang - eeuwig
beroemd - bekend
gevangenis - ......
boos - ...... 

Slide 8 - Diapositive

Even nog wat oefenen
De volgende slides moet je eigenlijk wel foutloos maken.

Slide 9 - Diapositive

kwaad - boos
A
synoniem
B
antoniem

Slide 10 - Quiz

snel - traag
A
synoniem
B
antoniem

Slide 11 - Quiz

Zwart & wit
A
synoniem
B
antoniem

Slide 12 - Quiz

man - vrouw
A
Synoniem
B
Antoniem

Slide 13 - Quiz

1. Een synoniem is één woord met verschillende betekenissen.
2. Een antoniem is een woord met een tegengestelde betekenis.
A
1 = juist 2= onjuist
B
1 = onjuist 2= juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 14 - Quiz

belangrijk en onbelangrijk

zijn
A
synoniemen
B
antoniemen

Slide 15 - Quiz

dik - dun
A
synoniem
B
antoniem

Slide 16 - Quiz

sober en weelderig zijn:
A
synoniemen
B
antoniemen

Slide 17 - Quiz

belangrijk en relevant

dit zijn twee
A
synoniemen
B
antoniemen

Slide 18 - Quiz

Het antoniem van ‘synoniem’ is … .
A
homoniem
B
synoniem
C
antoniem
D
hyponiem

Slide 19 - Quiz

open - dicht
A
synoniem
B
antoniem

Slide 20 - Quiz

absent - aanwezig

Deze twee zijn
A
synoniemen.
B
antoniemen.

Slide 21 - Quiz

sanctie - straf
A
synoniem
B
antoniem

Slide 22 - Quiz


1. Gezond
2. Hier
3. Hoog
4. Warm
5. Zwak
6. Dwerg
7. Netjes
1. 
2. 
3.
4.
5.
6.
7. 

Slide 23 - Diapositive

Hoeveel had je er fout?

A
0
B
1
C
2
D
3 of meer

Slide 24 - Quiz

Soms kun je al zien dat er een antoniem aankomt in een tekst, doordat er een signaalwoord wordt gebruikt.

Hoewel ze erg netjes is, kan ze soms ook erg slordig zijn.

De puzzel leek complex, maar bleek juist eenvoudig te zijn.

Slide 25 - Diapositive

Figuurlijk taalgebruik

Slide 26 - Diapositive


Na deze les weet je 
wat figuurlijke taal is

Wat is figuurlijk taalgebruik? 
In het volgend filmpje wordt het verschil tussen LETTERLIJK en FIGUURLIJK taalgebruik uitgelegd.

Slide 27 - Diapositive

Het tegenovergestelde van 'letterlijk' is
A
getallijk
B
figuurlijk

Slide 28 - Quiz

Welke zin is figuurlijk?
A
Ze kookt de soep.
B
Ze kookt van woede.

Slide 29 - Quiz

Welke zin is letterlijk?
A
Ik kijk naar mijn vieze vingers.
B
Deze keer zie ik het door de vingers.

Slide 30 - Quiz

Ze kookt van woede.
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 31 - Quiz

Figuurlijk taalgebruik wordt letterlijk genomen.

Slide 32 - Diapositive

Het zit hen allemaal mee.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 33 - Quiz

De toekomst lacht ons tegemoet.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 34 - Quiz

Door een roze bril kijken.
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik

Slide 35 - Quiz

Wat is het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 36 - Question ouverte

Het schilderij springt van het doek.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 37 - Quiz

In onze tuin staat de hoogste boom van de buurt.
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 38 - Quiz

Een laatste oefening maken op:
https://quiz.ntr.nl/quiz/start/quiz_id/283

Slide 39 - Diapositive