1 mavo 11 en 12 mei

Nederlands

Herhaling
Synoniem en antoniem
Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

1mavo 11 en 12 mei

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands

Herhaling
Synoniem en antoniem
Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

1mavo 11 en 12 mei

Slide 1 - Diapositive

Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat precies het tegenovergestelde betekent.

Bijvoorbeeld:
 licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht 

Slide 2 - Diapositive

Synoniem
Een synoniem is een ander woord dat hetzelfde betekent. 

Bijvoorbeeld:
explosie - ontploffing
levenslang - eeuwig
beroemd - bekend
gevangenis - ......
boos - ...... 

Slide 3 - Diapositive

Even nog wat oefenen
De volgende slides moet je eigenlijk wel foutloos maken.

Slide 4 - Diapositive

kwaad - boos
A
synoniem
B
antoniem

Slide 5 - Quiz

snel - traag
A
synoniem
B
antoniem

Slide 6 - Quiz

Zwart & wit
A
synoniem
B
antoniem

Slide 7 - Quiz

man - vrouw
A
Synoniem
B
Antoniem

Slide 8 - Quiz

1. Een synoniem is één woord met verschillende betekenissen.
2. Een antoniem is een woord met een tegengestelde betekenis.
A
1 = juist 2= onjuist
B
1 = onjuist 2= juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 9 - Quiz

belangrijk en onbelangrijk

zijn
A
synoniemen
B
antoniemen

Slide 10 - Quiz

dik - dun
A
synoniem
B
antoniem

Slide 11 - Quiz

sober en weelderig zijn:
A
synoniemen
B
antoniemen

Slide 12 - Quiz

belangrijk en relevant

dit zijn twee
A
synoniemen
B
antoniemen

Slide 13 - Quiz

Het antoniem van ‘synoniem’ is … .
A
homoniem
B
synoniem
C
antoniem
D
hyponiem

Slide 14 - Quiz

open - dicht
A
synoniem
B
antoniem

Slide 15 - Quiz

absent - aanwezig

Deze twee zijn
A
synoniemen.
B
antoniemen.

Slide 16 - Quiz

sanctie - straf
A
synoniem
B
antoniem

Slide 17 - Quiz


1. Gezond
2. Hier
3. Hoog
4. Warm
5. Zwak
6. Dwerg
7. Netjes
1. 
2. 
3.
4.
5.
6.
7. 

Slide 18 - Diapositive

Hoeveel had je er fout?

A
0
B
1
C
2
D
3 of meer

Slide 19 - Quiz

Soms kun je al zien dat er een antoniem aankomt in een tekst, doordat er een signaalwoord wordt gebruikt.

Hoewel ze erg netjes is, kan ze soms ook erg slordig zijn.

De puzzel leek complex, maar bleek juist eenvoudig te zijn.

Slide 20 - Diapositive

Figuurlijk taalgebruik

Slide 21 - Diapositive


Na deze les weet je 
wat figuurlijke taal is

Wat is figuurlijk taalgebruik? 
In het volgend filmpje wordt het verschil tussen LETTERLIJK en FIGUURLIJK taalgebruik uitgelegd.

Slide 22 - Diapositive

Het tegenovergestelde van 'letterlijk' is
A
getallijk
B
figuurlijk

Slide 23 - Quiz

Welke zin is figuurlijk?
A
Ze kookt de soep.
B
Ze kookt van woede.

Slide 24 - Quiz

Welke zin is letterlijk?
A
Ik kijk naar mijn vieze vingers.
B
Deze keer zie ik het door de vingers.

Slide 25 - Quiz

Ze kookt van woede.
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 26 - Quiz

Figuurlijk taalgebruik wordt letterlijk genomen.

Slide 27 - Diapositive

Het zit hen allemaal mee.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 28 - Quiz

De toekomst lacht ons tegemoet.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 29 - Quiz

Door een roze bril kijken.
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik

Slide 30 - Quiz

Wat is het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 31 - Question ouverte

Het schilderij springt van het doek.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 32 - Quiz

In onze tuin staat de hoogste boom van de buurt.
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 33 - Quiz

Ik weet wat figuurlijk taalgebruik is.
A
ja
B
nee
C
ongeveer
D
snap het niet zo goed

Slide 34 - Quiz

Een laatste oefening maken op:
https://quiz.ntr.nl/quiz/start/quiz_id/283

Je stuurt mij een screenshot van je resultaat (een 10 natuurlijk!).

Slide 35 - Diapositive