herhaling h3, 7.2,7.4 lang

kennistest H3/§7.2/§7.4
2 mavo
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

kennistest H3/§7.2/§7.4
2 mavo

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Welke uitspraak over het minimumloon is juist? Het minimumloon is:
A
Het laagste loon in een bedrijf
B
Het loon dat je minimaal moet ontvangen als je werkt
C
Het loon na belastingen en premies
D
Een ander woord voor de bijstand

Slide 3 - Quiz

Voor welke baan heb je scholing nodig?
Scholing 
Geen scholing

Slide 4 - Question de remorquage

Wat is een voltijdbaan?
A
je werkt meer dan 36 uur per week
B
je werkt minder dan 36 uur per week
C
je werkt minder dan 60 uur per week
D
je werkt meer dan 60 uur per week

Slide 5 - Quiz

Brutoloon 1.500 euro, Inhoudingen 30%. Bereken de inhoudingen en het nettoloon

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst

Slide 7 - Quiz

Wat betekent de wisselkoers van een valuta?
A
De waarde van een munt uitgedrukt in de waarde van een dezelfde munt
B
De waarde van een munt uitgedrukt in een hoeveelheid producten
C
De waarde van een munt uitgedrukt in de waarde van een andere munt

Slide 8 - Quiz

Wat is protectie?
A
Mensen extra geld geven
B
Exporteren uit het buitenland
C
Productie in eigen land beschermen

Slide 9 - Quiz

Ontwikkelingssamenwerking
A
Tijdelijke hulp aan mensen die zich in een noodsituatie bevinden
B
Samenwerking tussen rijke en arme landen met als doel het leven in de arme landen blijvend te verbeteren

Slide 10 - Quiz

Wat is een juiste volgorde van een vicieuze cirkel?
A
Lage inkomens -> Kinderen werken -> Geen scholing -> Slechte banen
B
Lage inkomens -> Geen scholing -> Slechte banen -> Kinderen werken
C
Lage inkomens -> Slechte banen -> Kinderen werken -> Geen scholing
D
Lage inkomens -> Slechte banen -> Geen scholing -> Kinderen werken

Slide 11 - Quiz

Als je niet werkt, ben je nog niet werkloos. Wanneer ben je wel werkloos?
A
Je bent actief op zoek naar werk.
B
Je hebt geen baan.
C
Je bent tussen de 15 en de pensioenleeftijd.
D
Je voldoet aan alle drie voorwaarden (A+B+C)

Slide 12 - Quiz

Wat is een vacature?
A
Iemand die een baan zoekt
B
Iemand die een baan heeft
C
Een baan waar iemand aan het werk is
D
Een baan waarvoor iemand wordt gezocht

Slide 13 - Quiz

Brutonloon: 3450
Nettloon: 2674.
Wat zijn de inhoudingen?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is arbeidsverdeling?
A
Elke werknemer doet evenveel werk.
B
Elke werknemer doet een werk waar hij/zij goed in is.
C
Elke werknemer werkt evenveel uren.
D
Alle werknemers zijn goed in alles wat zij moeten doen.

Slide 15 - Quiz

Wat is geen ongeschoold werk
A
Afwas
B
Oppassen
C
Leraar
D
Schoonmaken

Slide 16 - Quiz

De opzegtermijn is
A
hoe lang je de bowlingbaan mag gebruiken.
B
de proefperiode.
C
een soort gevaarlijke mierensoort.
D
de tijd tussen opzeggen en stoppen met je baan.

Slide 17 - Quiz

In de EU zijn geen invoerrechten.
Wat zijn invoerrechten
A
belasting over spullen uit het buitenland
B
belasting over spullen naar het buitenland
C
een soort BTW
D
Exportbelastingen

Slide 18 - Quiz

€93,2 miljard is in miljoenen ... en €700 miljoen is in miljarden ...
A
€93.200 miljoen en €700.000 miljard
B
€932.000 miljoen en €0,7 miljard
C
€932.000 miljoen en €700.000 miljard
D
€93.200 miljoen en €0,7 miljard

Slide 19 - Quiz

Wat is vrijhandel?
A
Iedereen is vrij om te doen en laten wat hij/zij wil
B
Een land heeft hoge in- en uitvoercijfers
C
een land heeft dan geen in-/uitvoer beperkingen
D
een land mag dan niet meer dan 5.500 auto's uit Azië invoeren

Slide 20 - Quiz

Structurele hulp
Noodhulp
Korte termijn
Lange termijn
Medicijnen, tenten
Voedsel
Goed onderwijs

Slide 21 - Question de remorquage


Wat is de eurozone?
A
Alle landen in Europa
B
Alle landen in de Europese Unie
C
Alle landen die betalen met de euro

Slide 22 - Quiz

Wat is de Europese Unie?
A
een samenwerkings verband van staten
B
Landen waar de Euro het betaalmiddel is
C
Het continent Europa
D
Een Staat

Slide 23 - Quiz

Brutoloon €1560 en de inhoudingen zijn €112. Bereken het percentage van de inhoudingen. Rond af op 1 decimaal en schrijf je berekening op.

Slide 24 - Question ouverte

proeftijd ?
A
een korte werk contract
B
een werk contract zonder tijd
C
geen werk contract
D
Een periode aan het begin van je contract waarin opgezegd kan worden zonder een reden

Slide 25 - Quiz

Percentage berekenen
Percentage = (aantal of bedrag ÷ totaal) × 100

Je krijgt € 30 korting op een jas van € 125.
Hoeveel % korting heb je gekregen?

Slide 26 - Question ouverte

Een begeleider van de kinderopvang verdient bruto 1805 euro per maand. Er wordt 541 euro ingehouden wat is haar nettoloon?
De formule voor het berekenen van nettoloon is: brutoloon - inhoudingen van belastingen = nettoloon

Slide 27 - Question ouverte

Arbeidstijdenwet
A
Werkloosheid die in bepaalde gebieden hoger is dan gemiddeld in het land.
B
Geeft regels voor werk- en rusttijden.
C
Werkloosheid die door blijvende veranderingen in het productieproces door producenten. Hiervan is ook sprake als het aanbod van arbeid niet aansluit op de vraag ernaar.
D
Werklozen die niet bij het UWV staan ingeschreven.

Slide 28 - Quiz

UWV
A
Het UWV kijkt of je recht hebt op een nieuwe baan.
B
Je kijkt of je recht heb op een UWV-uitkering.
C
Het UWV kijkt of je goed bent
D
De UWV helpt je met het zoeken van een nieuwe baan en kijkt of je recht hebt op een WW uitkering

Slide 29 - Quiz

Bekijk het lijndiagram in de bron.
Wanneer steeg de jeugdwerkloosheid het meest?

A
Tussen 2008 en 2009
B
Tussen 2009 en 2010
C
Tussen 2011 en 2012
D
Tussen 2012 en 2013

Slide 30 - Quiz

Bij een vaste baan heb je een
A
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
B
arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd

Slide 31 - Quiz

Wat is een arbeidsmarkt?
A
Dat zijn alle mensen die werk zoeken.
B
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken en alle banen en vacatures bij bedrijven.
C
Dat zijn alle mensen die werken.
D
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken

Slide 32 - Quiz

'Solliciteren' is:
A
De beëindiging van een baan
B
Solderen op je werk
C
Een werknemer laten weten dat je een bepaalde baan wilt.
D
Een werkgever laten weten dat je een bepaalde baan wilt.

Slide 33 - Quiz

Scholing is ......
A
De vervelende regel dat je naar school moet tot je 18e.
B
Een opleiding waarin je leert voor een baan.
C
Meerdere scholen bij elkaar.
D
Een school van de ING-bank.

Slide 34 - Quiz

Wat is de arbowet?
A
Wet met regels voor werk- en rusttijden
B
Wet met regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden
C
Tijd tussen het moment waarop je ontslag neemt of krijgt en de einddatum van je baan
D
Het juiste antwoord staat er NIET bij

Slide 35 - Quiz

ontslag
A
Weggaan bij je beroep.
B
Het beëindigen van je arbeidsovereenkomst.
C
Je wilt graag werken, maar er is geen werk.
D
Een baan waarvoor iemand wordt gezocht.

Slide 36 - Quiz

Technologische ontwikkeling
A
Een nieuwe technologie van een fiets.
B
Nieuwe kennis van techniek en nieuwe uitvindingen.
C
Een nieuwe technologie van apparaten.

Slide 37 - Quiz

Succes
met het leren voor de laatste toets

Slide 38 - Diapositive