woorden les 6A, 6B en les 6C ΠΑΛΛΑΣ

Test je kennis
woorden en zinnen Pallas les 6A, 6B en 6C


1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Test je kennis
woorden en zinnen Pallas les 6A, 6B en 6C


Slide 1 - Diapositive

ειμι
το τεκνον
γαμεω
πλεω
χαιρω
το πλοιον
trouwen met
ik ben
varen
kind
blij zijn met
schip

Slide 2 - Question de remorquage

vertaal: τα τεκνα προς τῃ θυρᾳ μενουσιν.
timer
0:10

Slide 3 - Question ouverte

ὁ ἀνεμος
timer
0:10

Slide 4 - Question ouverte

ὑμεις (2x)
timer
0:10
A
wij, zij
B
jullie, u (nom.)
C
aan hen, hen
D
jullie, u (acc.)

Slide 5 - Quiz



denk om de rei-regel 

Slide 6 - Diapositive

Volgens welk voorbeeldwoord gaat ἡ βια
timer
0:10
A
ἡ θαλαττα
B
ὀ δουλος
C
ἡ χωρα
D
ὁ δεσποτης

Slide 7 - Quiz

ἡ ἡμερα
timer
0:10

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal: ἐκβαινε ἐκ του λαβυρινθου.
timer
0:15
A
jij gaat uit het labyrint
B
hij gaat uit het labyrint
C
Ga uit het labyrint
D
ik ga uit het labyrint.

Slide 9 - Quiz

Vertaal: ὁ Μινωταυρος αἰρεῖ την κεφαλην.
timer
0:20

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal: Ἀκουε μου.
timer
0:10

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: θαυμαζω ὁτι τα τεκνα δακρυει.
timer
0:20
A
ik verwonder me erover dat het kind lacht.
B
zij verwonderen zich erover dat de kinderen huilen.
C
ik verwonder me erover dat de kinderen huilen.
D
ik verwonder me erover dat het kind huilt.

Slide 12 - Quiz

wat betekent: εἰσβαινομεν εἰς την θαλατταν.
timer
0:20
A
Ga de zee in.
B
Wij gaan de zeeën in
C
Ik ga de zee in.
D
Wij gaan de zee in.

Slide 13 - Quiz

wat betekent: αὐτοις
A
aan/voor ons
B
aan/voor hen
C
hem
D
hen

Slide 14 - Quiz

wat betekent μενω?

Slide 15 - Question ouverte

wat is de juiste vertaling:
μη δακρυετε, ὠ τεκνα
timer
1:00
A
jullie huilen niet, kinderen
B
huil niet, kinderen
C
huil niet, kind
D
de kinderen huilen niet

Slide 16 - Quiz

wat betekent ἡμας
timer
0:10
A
wij: nom.mv.
B
jullie: acc.mv.
C
wij/ons: acc.mv
D
jullie: nom.mv

Slide 17 - Quiz