Oefenen werkwoordspelling, bijvoeglijk gebr. volt. dw

Oefenen voor de spellingtoets
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Oefenen voor de spellingtoets

Slide 1 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


Wij (kaarten) graag in de pauze. 
A
kaarten
B
kaartten

Slide 2 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


Toen ik iedere keer verloor, (zuchten) ik maar eens diep.
A
zuchtte
B
zuchte

Slide 3 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


Mijn vriend (begeleiden) mij daarna naar huis.
A
begeleide
B
begeleidde

Slide 4 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

Op de fiets keek ik niet goed uit, toen (belanden) we in de struiken.

Slide 5 - Question ouverte

Noteer het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(frituren) - ___ eten is niet goed voor je. 
A
gefrituurt
B
gefrituurd

Slide 6 - Quiz

Noteer het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(verzadigen) - Pas ook op met veel ___ vetten. 
A
verzadigde
B
verzadigte

Slide 7 - Quiz

Noteer het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(verbranden) - Ook ___ korstjes aan je barbecuevlees zijn slecht voor je.
A
verbrande
B
verbrandde

Slide 8 - Quiz

Noteer het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(smelten) - Eet ook niet teveel ___ kaas, want daar word je dik van.

Slide 9 - Question ouverte

(beleven) – De film FATAAL gaat over Milan die altijd heel veel ___ in zijn club.

Slide 10 - Carte mentale

Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(aanrichten) – Een groep die de avond ervoor vernielingen ___, mag niet meer naar binnen.
A
aanrichten
B
aanrichte
C
aanrichtte
D
aanrichtten

Slide 11 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(mishandelen) – Zij zijn daar heel boos over en Milan wordt zwaar ___ door hen.
A
mishandelt
B
mishandeld

Slide 12 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(belanden) – Milan wordt zo erg in elkaar geslagen, dat hij daardoor in een rolstoel ___.
A
beland
B
belandt

Slide 13 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(vermoeden) – Toen ik de film gezien had, ___ ik dat dit in het echte leven ook wel eens gebeurt. 

Slide 14 - Question ouverte

Noteer de juiste vorm van het Engelse werkwoord dat tussen haakjes staat.


(sponsoren) – Als je op hoog niveau wilt sporten, moet je eigenlijk ___ worden.
A
gesponsort
B
gesponsord

Slide 15 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het Engelse werkwoord dat tussen haakjes staat.


(skaten) – Ik leerde iemand kennen die heel goed ___. 
A
skatete
B
skatede

Slide 16 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het Engelse werkwoord dat tussen haakjes staat.


(managen) – Maar hij had niemand die hem ___.
A
managete
B
managede

Slide 17 - Quiz

Niemand herkende de als Pippi Langkous ...................(verkleden) meisjes.

Slide 18 - Question ouverte

Dankzij die .....................(verbreden) tunnel gebeuren er minder ongelukken.

Slide 19 - Question ouverte

Het op de Polderbaan ...................(landen) vliegtuig was een half uur te vroeg.

Slide 20 - Question ouverte

Carola zwichte/zwichtte voor de lage prijs van die nieuwe laarzen.

Slide 21 - Question ouverte

Genoten de gasten van de door Jonnie Boer ...........................maaltijd?
A
bereide
B
bereidde

Slide 22 - Quiz

Het op de flyer ...........................(vermelden) mailadres was helaas niet correct.

Slide 23 - Question ouverte

Maak met het werkwoord starten een zin waarin het als pvvt of als bijvoeglijk naamwoord voorkomt.

Slide 24 - Question ouverte