2kgt 4.8 en 5.8 spelling - oefenen

Oefenen voor de spellingtoets
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Oefenen voor de spellingtoets

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je kunt het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord herkennen en gebruiken;
  • je kunt samenstellingen met een tussen-s en tussen -n maken;
  • je weet wanneer je welke werkwoordsvorm moet gebruiken;
  • je kunt Engelse werkwoorden spellen;
  • je weet wanneer je een apostrof schrijft.

Slide 2 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


Wij (kaarten) graag in de pauze. 
A
kaarten
B
kaartten

Slide 3 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


Toen ik iedere keer verloor, (zuchten) ik maar eens diep.
A
zuchtte
B
zuchte

Slide 4 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


Mijn vriend (begeleiden) mij daarna naar huis.
A
begeleide
B
begeleidde

Slide 5 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

Op de fiets keek ik niet goed uit, toen (belanden) we in de struiken.

Slide 6 - Question ouverte

Noteer het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(frituren) - ___ eten is niet goed voor je. 
A
gefrituurt
B
gefrituurd

Slide 7 - Quiz

Noteer het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(verzadigen) - Pas ook op met veel ___ vetten. 
A
verzadigde
B
verzadigte

Slide 8 - Quiz

Noteer het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(verbranden) - Ook ___ korstjes aan je barbecuevlees zijn slecht voor je.
A
verbrande
B
verbrandde

Slide 9 - Quiz

Noteer het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(smelten) - Eet ook niet teveel ___ kaas, want daar word je dik van.

Slide 10 - Question ouverte

Maak een zin waarin je het voltooid deelwoord van het werkwoord ‘aanschaffen’ gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 11 - Carte mentale

Schrijf de samenstellingen goed op. Soms moet je een tussen-s of een tussen-n gebruiken.

rijst + bloem
A
rijstbloem
B
rijstebloem
C
rijstenbloem

Slide 12 - Quiz

Schrijf de samenstellingen goed op. Soms moet je een tussen-s of een tussen-n gebruiken.

kip + vlees
A
kipvlees
B
kippevlees
C
kippenvlees
D
kipsvlees

Slide 13 - Quiz

Schrijf de samenstellingen goed op. Soms moet je een tussen-s of een tussen-n gebruiken.

maan + schijn
A
maanschijn
B
maaneschijn
C
maneschijn
D
manenschijn

Slide 14 - Quiz

Schrijf de samenstellingen goed op. Soms moet je een tussen-s of een tussen-n gebruiken.

station + straat

Slide 15 - Question ouverte

En door
met spelling van hoofdstuk 5.

Slide 16 - Diapositive

(beleven) – De film FATAAL gaat over Milan die altijd heel veel ___ in zijn club.

Slide 17 - Carte mentale

Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(aanrichten) – Een groep die de avond ervoor vernielingen ___, mag niet meer naar binnen.
A
aanrichten
B
aanrichte
C
aanrichtte
D
aanrichtten

Slide 18 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(mishandelen) – Zij zijn daar heel boos over en Milan wordt zwaar ___ door hen.
A
mishandelt
B
mishandeld

Slide 19 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat.


(belanden) – Milan wordt zo erg in elkaar geslagen, dat hij daardoor in een rolstoel ___.
A
beland
B
belandt

Slide 20 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(vermoeden) – Toen ik de film gezien had, ___ ik dat dit in het echte leven ook wel eens gebeurt. 

Slide 21 - Question ouverte

Noteer de juiste vorm van het Engelse werkwoord dat tussen haakjes staat.


(sponsoren) – Als je op hoog niveau wilt sporten, moet je eigenlijk ___ worden.
A
gesponsort
B
gesponsord

Slide 22 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het Engelse werkwoord dat tussen haakjes staat.


(skaten) – Ik leerde iemand kennen die heel goed ___. 
A
skatete
B
skatede

Slide 23 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het Engelse werkwoord dat tussen haakjes staat.


(managen) – Maar hij had niemand die hem ___.
A
managete
B
managede

Slide 24 - Quiz

Schrijf het woord in het meervoud.


kiwi
A
kiwis
B
kiwi's

Slide 25 - Quiz

Schrijf het woord in het meervoud.


wc
A
wcs
B
wc's

Slide 26 - Quiz

Schrijf het woord in het meervoud.


garage
A
garages
B
garage's

Slide 27 - Quiz

Schrijf het woord in het meervoud.


lolly
A
lollys
B
lolly's

Slide 28 - Quiz

Lees de instructie tussen haakjes. Schrijf het woord op dat wordt bedoeld.


(Geef aan dat de sjaal van Dorinda is.) Het is ___ sjaal.
A
Dorindas
B
Dorinda's

Slide 29 - Quiz

Lees de instructie tussen haakjes. Schrijf het woord op dat wordt bedoeld.


(Geef het verkleinwoord.) Een kleine party is een ___.
A
partytje
B
party'tje

Slide 30 - Quiz

Lees de instructie tussen haakjes. Schrijf het woord op dat wordt bedoeld.


(Geef aan dat het boek van Mats is.) Het is ___ boek.
A
Mats' boek
B
Mats boek

Slide 31 - Quiz

Lees de instructie tussen haakjes. Schrijf het woord op dat wordt bedoeld.

(Geef het verkleinwoord.) Een kleine cranberry is een ___.

Slide 32 - Question ouverte

Hoe is je oefentoets gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage

Wat is op jou van toepassing?
Ik ben klaar voor de toets
Ik moet nog een beetje oefenen
Ik moet nog veel oefenen

Slide 34 - Sondage

Veel succes morgen!

Slide 35 - Diapositive