woordvolgorde in samengestelde zinnen - studieles

Woordvolgorde in samengestelde zinnen
De les start met een opdracht voor het schrijven van een verhaaltje. Daarna deze LessonUp.
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Woordvolgorde in samengestelde zinnen
De les start met een opdracht voor het schrijven van een verhaaltje. Daarna deze LessonUp.

Slide 1 - Diapositive

In deze les leer je
  • wat samengestelde zinnen zijn
  • hoe de volgorde in samengestelde zinnen is
  • met welke verschillende  voegwoorden je zinnen  aan elkaar kunt maken ( 'samen-voegen')

Slide 2 - Diapositive

Voegwoorden
In het Nederlands kun  je twee zinnen aan elkaar maken (voegen) tot een lange zin, met voegwoorden. Een lange zin met twee persoonsvormen heet een samengestelde zin.
Bijvoorbeeld:
                         zin 1: ik hou van voetbal.
                         zin 2: ik ben dol op paardrijden.
Aan elkaar voegen met EN: 
zin3: Ik hou van voetbal en ik ben dol op paardrijden.

Slide 3 - Diapositive

Welke voegwoorden/signaalwoorden ken je? Typ er een aantal.

Slide 4 - Question ouverte

Volgorde
Bij de meeste voegwoorden verandert de woordvolgorde: het werkwoord komt achteraan in de tweede zin:

Ik hou van voetbal, terwijl ik niet van paardrijden hou.
Ik zit op school, omdat ik iets wil leren

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

De volgorde verandert NIET bij:
  1. en         Ik hou van koffie en ik hou van thee
  2. maar    Ik hou van koffie, maar ik hou niet van thee
  3. want    Ik hou van koffie, want ik word dan wakker.
  4. of          Je  houdt van koffie of je houdt van thee.
  5. dus       Ik hou alleen van koffie, dus ik hou niet van thee.

Slide 7 - Diapositive

Voorbeelden
Zin 1: Ik ga niet naar school                        Zin 2: ik ben ziek

Ik ga niet naar school want ik ben ziek.
Ik ga niet naar school en ik ben ziek.

Ik ga niet naar school omdat ik ziek ben.
Ik ga naar school, tenzij ik ziek ben


Slide 8 - Diapositive

De volgorde in de tweede zin verandert niet.
In de tweede zin verandert de woordvolgorde
en
maar
omdat
zodat
Terwijl
dus
want

Slide 9 - Question de remorquage

Welke zin is NIET goed?
A
Ik hou van jou, want je bent lief.
B
Ik hou van mijn broer omdat hij is lief.
C
Ik lees de krant, terwijl ik muziek luister
D
Ik ga naar school, zodat ik veel kan leren.

Slide 10 - Quiz

In Nederland leren kinderen fietsen...
A
...wanneer ze zijn vijf of zes jaar.
B
...wanneer ze vijf of zes jaar zijn.

Slide 11 - Quiz

Zelf zinnen maken
Je ziet zo twee losse zinnen. 

Maak daarmee  zelf drie samengestelde zinnen met de drie gegeven voegwoorden. 

Let op de betekenis en de woordvolgorde!

Slide 12 - Diapositive

Jan werkt in de pizzeria.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk.
Gebruik omdat/dus/want

Slide 13 - Question ouverte

Voorbeelden van goede zinnen
Jan werkt in de pizzeria, dus Jan heeft geen tijd voor huiswerk.
Jan werkt in de pizzeria, dus heeft Jan geen tijd voor huiswerk.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk, want Jan werkt in de pizzeria.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk, omdat Jan in de pizzeria werkt.
Omdat Jan in de pizzeria werkt, heeft  Jan geen tijd voor huiswerk. .

Slide 14 - Diapositive

Ik hou van voetballen.
Ik ben lid van de tennisclub.
Gebruik en/maar/hoewel

Slide 15 - Question ouverte

Voorbeelden van goede zinnen
Ik hou van voetballen en ik ben lid van de tennisclub.
Ik ben lid van de tennisclub en ik hou van voetballen. 
Ik hou van voetballen, maar ik ben lid van de tennisclub
Ik ben lid van de tennisclub, maar ik hou van voetballen.
Hoewel ik van voetballen hou, ben ik lid van de tennisclub.
Hoewel ik lid ben van de tennisclub, hou ik van voetballen

Slide 16 - Diapositive

Jouw verhaaltje
Bekijk je eigen tekst.
Welke zin is een eenvoudige zin, met één onderwerp en één persoonsvorm?
Welke zinnen zijn samengesteld? Kloppen ze?  Kun je van eenvoudige zinnen samengestelde zinnen maken?

Slide 17 - Diapositive

Hoe nuttig was deze les voor jou? (nuttig = zinnig, je hebt er iets aan).
1 = niet nuttig, 10 is heel nuttig
110

Slide 18 - Sondage