A2 Overtreffende trap

Welkom klas 
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Welkom klas 

Slide 1 - Diapositive

Planning

  • Trap van vergelijking
  • Schrijf opdracht
  • Geheime raadspel
PAUZE
  • zelfstandig werken

Slide 2 - Diapositive

Opdracht 
Wat is een bijvoegelijk naamwoorden? 

Bedenk een positieve bijvoegelijke naamwoorden. 
   -> opdracht, jij bent van alle cursisten het .....

Bedenk minstens 3 complimenten voor iemand uit de klas. 

Slide 3 - Diapositive

2.2 Trap van vergelijking

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Trappen van vergelijking
Je gebruikt de vergelijkende trap wanneer je twee of meer dingen met elkaar vergelijkt.
We noemen het een trap, omdat het elke keer meer wordt.
Let goed op hoe je het schrijft!

Slide 6 - Diapositive

Wat doe je bij hetzelfde?

Slide 7 - Diapositive

vergelijken: hetzelfde
Je gebruikt het woord even.
  1. Eslam en Yakeen voetballen even goed.
  2. Mateusz en Natnael zijn even groot.
  3. Dagmara en Saba schrijven even netjes.

Slide 8 - Diapositive

vergelijken: hetzelfde
even als of net zo als.

1a. Eslam voetbalt even goed als Yakeen.
1b. Eslam voetbalt net zo goed als Yakeen.
2a. Mateusz is even groot als Natanael.
2b. Mateusz is net zo groot als Natanael.

Slide 9 - Diapositive

klein - kleiner       aardig - aardiger
Je kunt woorden gebruiken om dingen of mensen met elkaar te vergelijken. Je kijkt dan of er verschillen zijn.
Meestal zet je -er achter het woord.

  • mooi - mooier
  • lang - langer
  • klein - kleiner

Slide 10 - Diapositive

Let op!
Is de laatste letter een -r? Dan schrijft je -der achter het woord zoals bij:
  • Lekker - lekkerder en duur - duurder

Let ook goed op de lange en korte klank. Kort blijft kort en lang blijft lang.
  • Krom - krommer
  • Laag - lager


Slide 11 - Diapositive

Sommige woorden zijn onregelmatig.
Bijvoorbeeld:

graag - liever
goed - beter
veel - meer
weinig - minder

Omar voetbalt graag buiten, maar Mike speelt liever binnen.

Slide 12 - Diapositive

Overtreffende trap

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Het leukst
Weet je het nog?
  • Je kunt mensen en dingen vergelijken door de vergrotende trap:
 Kees is langer dan Jan.

  • Je kunt ook op een andere manier vergelijken: de overtreffende trap:
     Nederlanders zijn het langst.

Slide 15 - Diapositive

groot - groter - grootst
  1. Jij bent groot.
  2. Ik ben groter.
  3. Hij is het grootst.
  4. Ik ben groter dan jij (bent).
  5. Jij bent even groot als ik (ben).


Slide 16 - Diapositive

'Het' ervoor en '-st' erachter
Nog een paar voorbeelden:
  • Klein - kleiner - het kleinst
  • Groot - groter - het grootst
  • Stil -stiller - het stilst
  • Donker - donkerder - het donkerst

Slide 17 - Diapositive

Deze regel geldt ook bij de onregelmatige woorden:

graag     -   liever        -     het liefst
goed      -   beter        -     het best
veel        -   meer        -     het meest
weinig   -   minder    -      het minst

Slide 18 - Diapositive

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: leuk

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: gek

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: graag

Slide 21 - Question ouverte

Een auto gaat ......... een fiets.

Slide 22 - Question ouverte

Een dorp is ........ een stad.

Slide 23 - Question ouverte

Een gram is ........ een kilo.

Slide 24 - Question ouverte


Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: lief

Slide 25 - Question ouverte


Schrijf vergrotende en overtreffende trap van: goed

Slide 26 - Question ouverte


Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: zwaar

Slide 27 - Question ouverte

Geheime Raadspel 
Schrijf een geheime beschrijving van een persoon, plaats, dier of ding. Gebruik minstens drie overtreffende trappen.

Lees jouw beschrijving voor aan de groep, maar noem het onderwerp niet.

De groep mag om de beurt een vraag stellen om te raden wat of wie het is.
Het moet een ja/nee vraag zijn. 

Bijvoorbeeld:  "Dit is de bekendste stad in Nederland. Er zijn de meeste toeristen. Het heeft de langste grachten. Welke stad is dit?"

Slide 28 - Diapositive