We maken onderscheid tussen drie soorten werkwoorden:
Zelfstandige werkwoorden
Hulpwerkwoorden
Koppelwerkwoorden (deze mogen jullie voorlopig nog even vergeten)
Slide 8 - Diapositive
Zelfstandige werkwoorden
Zelfstandige werkwoorden (zww): Het werkwoord geeft de handeling (hetgeen je echt doet) weer in de zin:
Na een lange dag gaat de agent naar huis.
In Italië at ik elke dag pizza.
Na school fietste ik naar huis.
Slide 9 - Diapositive
Hulpwerkwoorden
Deze werkwoorden helpen de zin bouwen en kunnen zonder de betekenis drstisch te veranderen worden weggelaten it de zin. Vaak is het (een vervoeging van een van de volgende werkwoorden): zijn, hebben, worden, blijven, mogen, zullen.
Bijv.: Morgen wil ik het liefst gaansnowboarden.
Morgen ga ik het liefst snowboarden.
Morgen snowboard ik het liefst.
Slide 10 - Diapositive
In het vorige voorbeeld zie je dat snowboarden het zelfstandig werkwoord is en de overige werkwoorden hulpwerkwoorden.
Snowboarden is ook het enige werkwoord in de zin dat op zichzelf een betekenis heeft. Bij alle andere werkwoorden heb je een context nodig om duidelijk te krijgen wat er precies gebeurt.
Slide 11 - Diapositive
Zelf oefenen: zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord? Ik heb gegeten heb = .....