1e en 4e naamval + ein Gruppe

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

WAS MACHEN WIR HEUTE?
- Persoonlijk voornaamwoord 1e & 4e naamval

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Stap 1: zoek de persoonsvorm/gezegde

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Kai koopt een bos bloemen.

Persoonsvorm = koopt


Slide 4 - Diapositive

Stap 2: het onderwerp

Het onderwerp: wie of wat + persoonsvorm

Kai koopt een bos bloemen.

Onderwerp = wie koopt? Antwoord = Kai


Slide 5 - Diapositive

Stap 3: het lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp: wie of wat + persoonsvorm + onderwerp

Kai koopt een bos bloemen

Lijdend voorwerp = wat koopt Kai?  
Antwoord = een bos bloemen


Slide 6 - Diapositive

zinsontleden in het Duits

Meine Mutter kauft Blumen.
Persoonsvorm = kauft
 
Onderwerp (wie koopt?) = meine Mutter
1e naamval = meine Mutter

Lijdend voorwerp (wat koopt mijn moeder?) = Blumen
4e naamval = Blumen



Slide 7 - Diapositive

Der Vater (m) hat Oma gesehen. Onderwerp (1e naamval)
Oma hat den Vater (m) gesehen. Lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 8 - Diapositive

Tot de ein groep horen ook:

mein = mijn
dein = jouw
sein = zijn
ihr = haar
unser = ons/onze
euer = jullie
ihr = hun
Ihr = uw

Slide 9 - Diapositive


Das Kind spielt im Garten.
A
onderwerp/ 1e naamval
B
lijdend voorwerp/ 4e naamval

Slide 10 - Quiz


Den Jungen kenne ich nicht.
A
onderwerp/ 1e naamval
B
lijdend voorwerp/ 4e naamval

Slide 11 - Quiz


Meine Oma schickt mir eine SMS.
A
onderwerp/ 1e naamval
B
lijdend voorwerp/ 4e naamval

Slide 12 - Quiz

....... (de) Kino (o) ist geschlossen.

Slide 13 - Question ouverte

Ich habe ...... (een) Cola (v) getrunken.

Slide 14 - Question ouverte

Er hat ....... (een) Bruder (m).

Slide 15 - Question ouverte

...... (mijn) Vater heißt Hans.

Slide 16 - Question ouverte

Und jetzt?

Online: 5.5 opdracht 7, 8 & 9


Klaar? Kaart af? Dat eerst. Oefenen toetsweek > Woordentrainer 5.1/ 5.2/ 5.3/5.4/5.5/5.6

Slide 17 - Diapositive