les 4: spelling meervoud (3,14,15,16,17)

Meervoud
Het meervoud in het Nederlands

-en
-s
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Meervoud
Het meervoud in het Nederlands

-en
-s

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les: 
- Heb je de spellingsregels van het meervoud nog eens herhaald.
- je hebt de leestekens nog eens herhaald. 
- we kijken eerst het werk van de vorige les na. 

Slide 2 - Diapositive

nakijken opdracht 2
1 wollen                       6 bestelde
2 metalen                   7 gemiste
3 titanium                   8 gelande
4 beroemde               9 gekrompen
5 vergrote

Slide 3 - Diapositive

nakijken opdracht 12
a. de katoenen luier
 b. het papieren zakdoekje
 c. de plastic tas
 d. de houten stoel
 e. de polyester boot
 f. de gouden medaille
 g. de kunststof tafel
 h. het verpeste feest
 i. de verbrede weg
 j de beantwoorde vraag

j. de beantwoorde vraag
 k. de gebraden kip
 l. de verrotte appel
 m. het gestolen geld
 n. het verwende kind
 o. de geredde kat
 p. de verkochte auto

Slide 4 - Diapositive

nakijken opdracht 13
Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
1 de linnen tas, de plastic tas, de zinken dakgoot (drie antwoorden)
2 de geleegde afvalbak (van: legen), de geschreven e-mail (van: schrijven), de gepaste trui (van: passen) (drie antwoorden)
3 de smalle straat, de kriebelige trui, de zwarte scooter (drie antwoorden)


Slide 5 - Diapositive

nakijken opdracht 12.2
 a verpest, het verpeste feest
 b verbreed, de verbrede weg
 c beantwoord, de beantwoorde vraag
 d gebraden, de gebraden kip
 e verrot, de verrotte appel
 f gestolen, het gestolen geld
 g verwend, het verwende kind
 h gered, de geredde kat
 i verkocht, de verkochte auto

Slide 6 - Diapositive

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 7 - Diapositive

Het belang van leestekens!

Slide 8 - Diapositive

Leestekens

Slide 9 - Diapositive

Leestekens

Slide 10 - Diapositive

Regels leestekens
Punt 
einde van een zin
De hond is moe. 
Vraagteken
eind van een vraagzin
Is de hond moe?
Uitroepteken
einde van een zin met extra nadruk
De hond is moe!

Slide 11 - Diapositive

Regels leestekens
komma
tussen hoofdzin en bijzin.
tussen twee werkwoorden. 
Als jij even boodschappen doet, ga ik alvast mijn huiswerk maken.  
dubbele punt
voor een opsomming of een citaat. 
Mijn moeder zegt altijd; 'doe goed je best!'
Dit moet je meebrengen; melk, kaas en brood. 
aanhalingstekens
bij een citaat 
'Ik heb geen zin meer', zuchtte de leerling. 

Slide 12 - Diapositive

voorbeelden van leestekens zijn:
A
dikgedrukte letters
B
schuingedrukte letters
C
titels van teksten
D
komma, hoofdletter, uitroepteken, punt

Slide 13 - Quiz

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Betty wil jij de, was ophangen?
B
Betty, wil jij de was ophangen?
C
Betty wil jij, de was ophangen?
D
Betty, wil jij, de was ophangen?

Slide 14 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 15 - Quiz

Meervoud: meestal...
gaat het vanzelf goed

Slide 16 - Diapositive

Meervouden:

De meeste zelfstandige naamwoorden (zn) hebben een meervoud.

Er zijn verschillende manieren waarop je het meervoud van een zelfstandig naamwoord schrijft.
Meervouden

Slide 17 - Diapositive

meestal
schrijf je -en of -s achter het woord: 

  • lamp > lampen
  • bord > borden
  • balie > balies

Slide 18 - Diapositive

woorden die eindigen op a, i, o, u, y
krijgen een 's
(anders is de uitspraak verkeerd) 
  • opa - opa's
  • ski - ski's
  • piano - piano's
  • accu - accu's 
  • hobby - hobby's

Slide 19 - Diapositive

maar! 
een woord dat eindigt op y, met een a of een e ervoor: 
krijgt een vaste
spray - sprays 
deejay - deejays


Slide 20 - Diapositive

weghalen of toevoegen
Soms moet je een klinker weghalen:
  • vraag > vragen

Soms moet je een klinker toevoegen:
  • hak > hakken
  • blik > blikken

Slide 21 - Diapositive

woorden die eindigen op -s of - f

een s wordt vaak een z

grens:  grenzen   laars:  laarzen

(uitzondering: kaars > kaarsen) 


een f wordt vaak een v

staaf:  staven     stoof > stoven 

(uitzondering: fotograaf > fotografen / filosoof > filosofen)

Slide 22 - Diapositive

woorden die eindigen op -ee 

krijgen in het meervoud + -ën

(anders hoor je het woord verkeerd) 

idee:      ideeën                                zee:     zeeën


Slide 23 - Diapositive

enkelvoud eindigend op -ie

  • Als het enkelvoud eindigt op -ie, en daar ligt een klemtoon op, dan schrijf je er -ën achter:

    knie > knieën 
    categorie > categorieën

Slide 24 - Diapositive

maar:

  • Als het enkelvoud eindigt op -ie, en daar ligt NIET een klemtoon op, dan haal je een -e weg: 

    bacterie > bacteriën

Slide 25 - Diapositive

soms hoor je gewoon hoe je het spelt:
blad > bladeren
schip > schepen

Slide 26 - Diapositive

soms bestaat er alleen een enkelvoud
sla
muziek
rijst

Slide 27 - Diapositive

soms bestaat er alleen een meervoud
kleren
paprikachips
hersenen/hersens

Slide 28 - Diapositive

Samenstellingen
- komen vast aan elkaar: telefoon + hoesje  = telefoonhoesje. 
- hebben soms een koppelteken (als het onduidelijk wordt): 
    mini + jurk = mini-jurk, auto + ongeluk = auto-ongeluk. 
- als het niet onduidelijk wordt gewoon aan elkaar schrijven: 
    auto + alarm = autoalarm, politie + agent = politieagent

Slide 29 - Diapositive

samenstellingen: 
soms moet er -en tussen: 
Je schrijft -en  als het eerste deel alleen een meervoud op -en heeft:
fiets + stalling  =  fietsenstalling
bejaard + huis =  bejaardenhuis
paard + trailer =  paardentrailer

Slide 30 - Diapositive

Sommige woorden die eindigen op -e hebben twee mogelijkheden in meervoud: -n en -s



seconde:            seconden en secondes

rente:                   renten  en rentes

groente:              groenten en groentes

Slide 31 - Diapositive

als dat zo is: 
moet je er -e tussen schrijven. 

horloge + band = horlogeband  
groente + soep = groentesoep

Slide 32 - Diapositive

Tussenletters -en en -s

  • Tussenletter -s-: deze kun je gewoon horen!  (jongensboek)

  • Als je de tussen -s  niet hoort: meisjesschoen,  een ander woord erachter zetten: meisjesboek. Nu kun je de -s horen!

Slide 33 - Diapositive

Uitzonderingen bij samenstellingen
  •  Als het eerste deel van het woord verwijst naar iemand of iets waar maar één van is dan schrijf je een 'e   maneschijn

  • Is het eerste deel van het woord een bijvoeglijk naamwoord in een samenstelling dan schrijf je een 'e' beregoed

  • Als het eerste deel van het woord een zelfstandig naamwoord is dat geen meervoud heeft schrijf je 'e'  rijstepap

Slide 34 - Diapositive

Het meervoud van museum is:
A
museums
B
musea
C
museums en musea
D
museum heeft geen meervoud

Slide 35 - Quiz

Het meervoud van accu is:
A
accus
B
accu's
C
accuus
D
accuu's

Slide 36 - Quiz

Het meervoud van giraf is
A
giraffen
B
giraffes
C
girafje
D
giraffe

Slide 37 - Quiz

wat is het meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën

Slide 38 - Quiz

Meervoud van: theorie
A
Theorieën
B
Theoriën
C
Theorieeën
D
Theories

Slide 39 - Quiz

Wat is het meervoud van: hobby

Slide 40 - Question ouverte

Wat is het enkelvoud van: schepen

Slide 41 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: seconde

Slide 42 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: baby

Slide 43 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: camera

Slide 44 - Question ouverte

Huiswerk

Maak opdracht 3, 4, 14, 15, 16, 17
blz 182, 186. 

Slide 45 - Diapositive